- 70 -
Uiteraard behoort echter degene, die met volkomen
oirbare bedoelingen (bijvoorbeeld behangen) plak-
gereedschap bij zich heeft, vrijuit te kunnen
gaan. Daarom ia in het tweede lid een hierop doe-
lende "rechtvaardigingagrond" opgenomen.
Met betrekking tôt de formulering van het tweede
lid zij opgemerkt dat, waar in het algemeen de
bewijala3t op het openbaar mini3terie behoort te
liggen, deze hier met opzet op de drager van de
voorwerpen ia geiegd. Het ia voor deze immera zo
veei gemakkelijker om aan te tonen dat hij geen
onoirbare bedoelingen had dan voor de officier
van juatitie het tegendeel. 0m de verdachte in
zijn taak nog tegemoet te komen hoeft hij boven-
dien niet te "bewijzen" doch alechta "aannemelijk
te maken".
Artikel C 54.
Dit artikel heeft drieërlei functie:
1e. het tegengaan van de verbreiding van de
besmettelijke veeziekte abortua-bang;
2e. het dienen van de verkeeraveiligheid, die
door loalopende honden ernatig in gevaar kan
worden gebracht; (de gemeente kan dit belang
regelen, daar artikel 6 van de
Wegenverkeerawet haar uitdrukkelijk aanvul-
lingabevoegdheid toekent voor wat betreft
onderwerpen die niet in de wet of het R.V.V.
zijn geregeld, en artikel 19 van het R.V.V.
alleen een bepaling bevat omtrent rij- of
trekdieren en vee).
3e. het beatrijden van verontreiniging
(bijvoorbeeld van 3peelweiden, zandbakken
enzovoort)
De aandacht zij er op geveatigd dat de verplich-
ting om te zorgen, dat een hond niet zonder gelei-
de of toezicht loaloopt, niet ia beperkt tôt bui-
ten de bebouwde kom. Het i3 duidelijk, dat ook
binnen de bebouwde kom die verplichting moet gel-
den, met name met het oog op de verkeeraveilig
heid.
Omtrent "kettinghonden" behoeven thana geen be-
achermende bepalingen meer in de a.p.v. te worden
opgenomen. Het op de Wet op de Dierenbeacherming
ateundende K.B. van 19 december 1962 (Stbl. 585),