- 78 - De in het tweede lid vervatte bepaling maakt het mogelijk om, afgezien van het bepaalde in artikel 4, op te treden tegen het bezigen van vuurwerk in bijvoorbeeld een promenade, een passage, een portiek of een volksverzameling. In het bijzonder in geval van "gevaar" lijkt het nodig de mogelijkheid te hebben om tegen het bezigen van vuurwerk op te treden, ook wanneer dit bezigen ingevolge de overige vuurwerkbepalingen geoorloofd is. Het critérium "schade" kan uitkomst bieden wanneer er geen sprake is van gevaar of overlast, een situatie die zich bijvoorbeeld kan voordoen indien een vrijstaand "tweede" huis - in onbewoonde staat - brandschade lijdt of dreigt te gaan lijden door het bezigen van vuurwerk. Op grond van het bepaalde in het eerste lid kunnen burgemeester en wethouders plaatsen aanwijzen, waar het afsteken van het zwaardere vuurwerk vermeld onder de letters A tôt en met D van de lijst van vuurwerken te allen tijde is verboden (b.v. bij ziekenhuizen, bij bejaardentehuizen, bij huizen met rieten daken, in drukke winkelstraten, bij dierenasielsenz.), dus ook tijdens de in artikel (E 2), eerste lid genoemde période. Tegen deze bepaling zou kunnen worden aangevoerd dat op basis van het in het tweede lid vervatte verbod reeds kan worden opgetreden tegen gevaarlijk bezigen van vuurwerk. Optreden op basis van het in het eerste lid opgenomen verbod is echter beter mogelijk dan op basis van het in het tweede lid vervatte verbod. Bij vervolging wegens overtreding van dit laatste verbod zal gesteld en bewezen moeten worden, dat het bezigen van vuurwerk gevaar, schade of overlast kon veroorzaken. Bovendien is het in geval van het aanwijzen van "verboden plaatsen" voor een ieder duidelijk, dat daar geen vuurwerk mag worden afgestoken. Wat betreft de in lid 3 opgenomen uitzondering: bij artikel 429, aanhef en onder 1°, van het Wetboek van Strafrecht is straf bedreigd tegen degene die een vuurwerk afsteekt op zo korte afstand van gebouwen of goederen dat daardoor brandgevaar kan ontstaan. Het in artikel (E 3) gestelde heeft een ruimere strekking. Aanvulling van artikel 429 Sr. bij gemeentelijke verordening is door de Hoge Raad toelaatbaar geacht. Zie HR 30 mei 1967, AB 1968, blz. 301 (APV Amsterdam). Artikel E 4 Het in dit artikel vervatte verbod steunt op artikel 168 van de gemeentewet (motief "openbare orde") Zoals in de algemene toelichting reeds is opgemerkt, is handhaving van het verbod van vuurwerk bij zich te hebben beter mogelijk dan handhaving van het verbod om vuurwerk te bezigen. Het afsteken zelf is dikwijls niet te constateren door de opsporingsambtenaar De in het tweede lid onder a. opgenomen uitzondering spreekt voor zichzelf. De onder b. opgenomen uitzondering ziet op het geval dat burgemeester en wethouders een vergunning voor het afleveren van vuurwerk hebben verleend voor data buiten de période gedurende welke het afsteken van vuurwerk is toegestaan. Daartoe zijn zij bevoegd, omdat buiten die période op het afleveren van vuurwerk artikel 34, eerste lid, van het RGS van toepassing is (blijft). Wanneer burgemeester en wethouders van deze bevoegdheid gebruik hebben gemaakt, ligt het voor de hand dat degene aan wie het vuurwerk is afgeleverd, ook wordt toegestaan dit bij zich te hebben. Om te voorkomen dat in een dergelijk geval "het publiek" langer dan nodig met dat vuurwerk wordt geconfronteerd, is een beperking aangbracht, in die zin, dat degene die het vuurwerk in ontvangst heeft genomen, daarnâ onmiddellijk huiswaarts dient te gaan.

Historisch Centrum Leeuwarden

Notulen van de gemeenteraad van Leeuwarderadeel | 1988 | | pagina 190