Het bereiken van de 65-jarige leeftijd wordt vrij algemeen in ons land aanvaard als het tijdstip waarop men zijn arbeid kan beëindigen. Een ieder komt op die leeftijd in ieder geval voor een uitkering krachtens de Algemene Ouderdomswet en dikwijls nog voor een pensioen in aanmerking. Ad artikel 15. Voor de noodzakelijke continuïteit in de bezetting van de marktplaatsen is het van groot be- lang vergunninghouders van vaste plaatsen aan een verschijningsplicht te binden. Om deze reden is in het eerste lid onder d. bepaald, dat de vergunninghouder die zijn vaste plaats niet tenminste éénmaal per twee weken en tenminste negen maal per kwartaal inneemt, zijn recht op deze plaats verliest, hetgeen wil zeggen dat zijn vergunning wordt ingetrokken. Uiteraard dienen de rechten van de kooplieden, indien en voor zolang zij de hun toegewezen plaats zelf blijven bezetten, onaangetast te blijven. Voor de gevallen waarin zij op oudere leeftijd tengevolge van een - vaak ongeneeslijke - ziekte of wegens ouderdom van hun plaats geen gebruik meer maken, is in het tweede lid - aangezien hier de belangen van de jongere kooplieden, die nog geen plaats op de markt hebben kunnen veroveren, in het geding ko- men - de mogelijkheid geschapen na twee jaren de vergunning in te trekken. Komt een standplaatshouder(ster) te overlijden, dan moet het op sociale overwegingen gerechtvaar- digd worden geacht, dat zijn (haar) vergunning voor een vaste plaats op de overblijvende echtgenote (echtgenoot) kan worden overgeschreven. Ad artikel 16. Het is duidelijk dat over een vaste plaats beschikt moet kunnen worden ten gunste van een andere koopman, indien de rechthebbende op de plaats de markt op een bepaalde dag niet bezoekt. Uit dien hoofde verdient het aanbeveling te bepalen, dat de vaste plaats vôdr een bepaald uur ingenomen moet zijn; indien bekend is dat de rechthebbende later op de markt ver- schijnt, zal de plaats uiteraard open moeten blijven. Vroegtijdig - eventueel vôdr de ope- ningstijd van de markt - toewijzen van de dagplaatsen (zie hiervoor ook artikel 17, eerste lid) biedt het voordeel, dat het publiek geen of weinig hinder ondervindt van het aanvoeren van de marktartikelen. Wenst men er echter de voorkeur aan te geven, dat de houder van een vaste plaats nog enige voorrechten geniet boven de pas beginnende kooplieden, die nog niet over een vaste plaats beschikken, dan zou het toewijzen van dagplaatsen nà de opening van de markt dienen te geschieden. Ad artikel 17. Voor het eerste lid van dit artikel wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 16. Ook hier is weer sprake van het afgeven van een vergunning; dit kan natuurlijk mondeling, doch het verdient aanbeveling de marktmeester een (b.v. standaard voorbedrukte) schriftelijke ver gunning te laten afgeven waarop hij het nummer van de standplaats invult. Voor het tweede lid van dit artikel geldt mutatis mutandis hetgeen reeds in de toelichting bij artikel 14 werd vermeld. Uiteraard dient, indien voor de markt een indeling naar branches is vastgesteld, daarmee bij het toewijzen van dagplaatsen rekening te worden gehouden. Ad artikel 18. Evenals zulks voor de houders van vaste plaatsen in artikel 14 is geschied, zijn hier de rede- nen aangegeven, waarom een koopman van de lijst van gegadigden voor een dagplaats dient te worden afgevoerd. Voor deze groep van kooplieden is echter, aangezien voor hen niet altijd een plaats beschikbaar zal zijn, de verschijningsplicht minder fréquent dan voor de houders van vaste plaatsen. Aangezien er van wordt uitgegaan dat de gegadigden voor een dagplaats, op het tijdstip waarop zij voor een vaste plaats in aanmerking komen, inmid- dels van het uitoefenen van de markthandel hun hoofdberoep hebben gemaakt, is in lid f. bepaald, dat zij, indien zij weigeren een vaste plaats te aanvaarden, daarmee hun rechten als gegadigden op een dagplaats verliezen. 15

Historisch Centrum Leeuwarden

Notulen van de gemeenteraad van Leeuwarderadeel | 1988 | | pagina 224