4 -
Op grond van het bepaalde in het eerste lid kunnen burgemeester en wet-
houders plaatsen aanwijzen, waar het afsteken van het zwaard&re vuurwerk
vermeld onder de letters A tôt en met D van de lijst van vuur.erken te
allen tijde is verboden (bijvoorbeeld bij ziakenhuizenbij bejaardente-
huizen, bij huizen met rieten daken, in drukke winkelstratenbij dieren-
asiels, enz.)dus ook tijdens de in artikel 4, eerste lid, genoemde
période. Tegen deze bepaling zou kunnen worden aangevoerd dat op basis
van het in het tweede lid vervatte verbod reeds kan worden opgetreden
tegen gevaarlijk bezigen van vuurwerk. Optreden op basis van het in het
eerste lid opgenomen verbod is echter betar mogelijk dan op basis van het
in het tweede lid vervatte verbod. Bij vervolging wegens overtreding van
dit laatste verbod zal gesteld en bewezen moeten worden, dat het bezigen
van vuurwerk gevaar, schade of overlast kon veroorzaken. Bovendien is
het in geval van het aanwijzen van "verboden plaatsen" voor een ieder
duidelijk, dat daar geen vuurwerk mag worden afgestoken.
Wat betreft de in lid 3 opgenomen uitzonderingbij artikel 429, aanhef
en onder 1°, van het Wetboek van Strafrecht is straf bedreigd tegen degene
die een vuurwerk afsteekt op zo korte afstand van gebouwen of goederen
dat daardoor brandgevaar kan ontstaan.
Het in artikel 5 gestelde heeft een ruimere strekking. Aanvulling
van artikel 429 Sr. bij gemeentelijke verordening is door de Hoge Raad
toelaatbaar geacht. Zie HR 30 mei 1967, AB 1968, blz. 301 (APV Amsterdam).
Artikel .6
Het in dit artikel vervatte verbod steunt op artikel 168 van de gemeente-
wet (motief "openbare orde")
Zoals in de algemene toelichting reeds is opgemerkt, is handhaving van
het verbod van vuurwerk bij zich te hebben beter mogelijk dan handhaving
van het verbod om vuurwerk te bezigen. Het afsteken zelf is dikwijls niet
te constateren door de opsporingsambtenaar
De in het tweede lid onder a. opgenomen uitzondering spreekt voor zichzelf.
De onder b. opgenomen uitzondering ziet op het geval dat burgemeester
en wethouders een vergunning voor het afleveren van vuurwerk hebben verleend
voor data buiten de période gedurende welke het afsteken van vuurwerk
is toegestaan. Daartoe zijn zij bevoegd, omdat buiten die période op het
afleveren van vuurwerk artikel 34, eerste lid, van het RGS van toepassing
is (blijft)Wanneer burgemeester en wethouders van deze bevoegdheid gebruik
hebben gemaaktligt het voor de hand dat degene aan wie het vuurwerk
is afgeleverd, ook wordt toegestaan dit bij zich te hebben. Om te voorkomen
dat in een dergelijk geval "het publiek" langer dan nodig met dat vuurwerk
wordt geconfronteerd, is een beperking aangebracht, in die zin, dat degene
die het vuurwerk in ontvangst heeft genomen, daarnâ onmiddellijk huiswaarts
dient te gaan.
Door de onder c. opgenomen uitzondering blijft het vervoerbedrijf buiten
schot. Strikt genomen is ook het vervoer van vuurwerk door een vervoerbe-
drijf, zoals geregeld door het RGS en het VLG, aan te merken als een "bij
zich hebben".
Artikel .6 ziet enkel op het bij zich hebben van vuurwerk door de
gebruiker