Volwasseneneducatie bestaat uit vier onderdelen: basiseducatie (BE) vormings- en ontwikkelingswerk (V- en O-werk)Voortgezet Algemeen Volwassenenonderwijs (VAVO) en Cursorisch Beroepsonder- wijs (CBO) De planning zal dienen te gebeuren op regionaal niveau. De omvang van de regio*s wordt bepaald door de Wet Gemeenschappelijke Rege- lingen (WGR) Planning van BE en V- en O-werk dient binnen een regio, of een deel daarvan, te gebeuren. VAVO en CBO wordt in een groter ver- band, in combinaties van WGR-regio's gebundeld. De planning zal niet meer door een educatief beraad, maar door een (regionaal) educatief overlegorgaan (REO) dienen te gebeuren. Binnen twee maanden na de inwerkingtreding van de IKVE zouden de in een regio werkzame educatieve beraden moeten gaan samenwerken. Binnen achttien maanden van inwerkingtreding dient er een REO te zi jn. Het educatief beraad houdt op te bestaan op het moment dat het educatief overleg start. In de in dit kader voorgestelde samenwerking kan het sub-regio- nale educatief beraad een waardevolle rol spelen bij de overgang naar het REO. HUIDIGE SITUATIE De beleidsvoorbereiding, de programmering, wordt door de Rijksre- geling Basiseducatie opgedragen aan het educatief beraad. De gemeente heeft hierin formeel geen rol. Het educatief beraad stelt jaarlijks een concept-programma op, hetgeen vervolgens door de gemeenteraad moet worden vastgesteld. Het uitvoerende werk wordt gedaan door de instelling. Deze werkt aan de hand van het vastgestelde programma. De instelling ont- vangt daarvoor de in het programma vastgestelde subsidie. Daarbij dient de instelling jaarlijks een werkplan op te stellen. De gemeente betaalt de subsidie geheel of grotendeels uit een bij- drage die bij het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen moet worden aangevraagd. In de huidige situatie gebeurt de programmering, de vaststelling en de uitvoering in iedere gemeente afzonderlijk. MOGELIJKE VORMGEVING SAMENWERKING DE INSTELLING Zoals opgemerkt zijn in de vijf gemeenten vijf instellingen werk- zaam. Twee instellingen hebben samen een directeur. Mede aan de hand van de eerder genoemde nadelen van kleine in stellingen zijn globaal de volgende voordelen van grote instel lingen te noemen. Er is meer ruimte voor teamvorming, interne en externe deskundig- heidsbevordering, specialisatie, differentiatie van groepen, externe contacten door de directeur, goedkopere aanschaf van hulpmiddelen, efficiente, niet versnipperde administratie, conti- nuiteit e.d.

Historisch Centrum Leeuwarden

Notulen van de gemeenteraad van Leeuwarderadeel | 1989 | | pagina 111