frgwegdhefen
TTT
Tni ridelen en afbakenind
VQ23L.
vestiqjpqspl^atS
1. Voor de vervezenlijking van de samenwerkingop het gebied van het bestuurs-
dienstonderwijs in Noord-Nederland wordt bij dezen gevormd een openbaar
lichaam, bedoeld in artikel 8 van de wet.
2. Het openbaar lichaam genoemd in het eerste lid draagt de naam: Qpenbaar
lichaam Bestuursacademie Noord-Nederland.
3. Eveneens ter verwezenlijking van de in het eerste lid bedoelde samenwerking
wordt bij dezen opgericht een acaderaie ter verzorging in de meest ruime zin
gencmen van het bestuursdienstonderwijs in Noord-NederlandDeze academie
draagt de naam: Bestuursacademie Noord-Nederland, de L. Rasterhoff-Aacademie.
4. Het openbaar lichaam is gevestigd te Groningen.
Ar-Hlrel q
1. Het openbaar lichaam heeft tot taak de behartiging van het bestuursdienst-
onderwijs in Noord-Nederland. Deze taak wordt hem bij deze overgedragen door
de deelnemers.
2. Tot de in het eerste lid genoemde taak behoren in elk geval:
a. de verzorging van het bestuursdienstonderwijs en te dien einde de
instandhooding van de bestuursacademie, alsmede de behartiging van alle
belangen van deze academie;
b. de behartiging van de belangen van de deelnemers op het gebied van het
bestuursdienstonderwi js
c. de deelnaire aan, de instandhouding en de bekostiging van een landelijk in-
stituut, zulks tezairen met de overige bestuursacademies en andere ins tell ingen,
een an ander met inachtneming van deze regeling.
middelen.
Artikel 10
1. De middelen en de bevoegdheden tot het gebruik daarvan, die zijn verbonden
aan de in artikel 9 genoemde taak zijn bij dezen door de deelnemers
overgedragen aan het openbaar lichaam, zulks met inachtneming van het tweede
lid.
2. 10t de middelen en de bevoegdheden bedoeld in het eerste lid behoren hi St het
ffljrVtoi van en de bevoegdheid tot de vaststelling van verordeningen, die door
strafbepalingen in de zin van de Provinciewet, de gemeerrtewet en het Wetboek
van Strafrecht of door bestuursdwang worden gehandhaafd.
3. lot de middelen en de bevoegdheden bedoeld in het eerste lid behoren in elk
geval die van, respectievelijk tot;
a. deelneming rechtens aan het maatschappelijk en aan het openbaar
bestuurlijk verkeer, het rechtsverkeer daaronder begrepen;
b. regeling op publiekrechtelijke grondslag van de rechtspositie van de
personeelsleden van het openbaar lichaam, hetgeen impliceert de uitvoering
van deze regelingen;
c. heffing en invordering van gelden en bijdragen voor de deelneming aan
opleidingen en andere educatieve activiteiten en voorzianngen, alsmpde de
regeling van de verschuldigdheid van andere bijdragen in kcsten, een en