6 Van elke overeenkoistig dit artikel gedane benoeming geeft het bevoegde
orgaan van de betrokken deelnemer schriftelijk kennis aan de voorzitter.
plaatsvervanaende leden ac£iJ5eI
1. De in artikel 15 genoemde en bedoelde organen benoemen overeenkcmstig het in
dat artikel bepaalde voor ieder door hen benoemd lid een plaatsvervangend lid
van het Algemeen Bestuur.
2. Een plaatsvervangend lid treedt slechts op als lid van het Algemeen Bestuur
indien het lid voor wie het is aangewezen daarora verzoekt, dan wel ingeval
van cntstentenis van dat lid.
3. De plaatsvervanging overeenkomstig dit artikel strekt zich niet uit tot die
in het Dagelijks Bestuur.
4. Het zesde lid van artikel 15 is van overeenkomstige toepassing.
gyinvprenTqtflr-P bgtrekkinoen Artikel
1. Het lidmaatschap van het Algemeen Bestuur is onverenigbaar met de be trekking
van directeur, adjunct-directeur, decent, administrateur of ander
personeelslid van het openbaar lichaam.
2. Door de aanvaarding van een betrekking als in het eerste lid genoerad verliest
een lid van rechtswege het lidmaatschap van het Algemeen Bestuur. Artikel 20
is van overeenkomstige toepassing.
3. Dit artikel is ook van toepassing ten aanzien van plaatsvervangende leden van
het Algemeen Bestuur.
zittinosduur
1. Behoudens tussentijds verlies van het lidmaatschap of tussentijds orrtslag,
in de artikelen 13 en 16 van de wet en in de artikelen 17 en 19 van
deze regeling heeft een lid van het Algemeen Bestuur daarin zitting voor een
4| periode die gelijk is aan de wettelijke, c.q. statutaire zittingsperiode van
de leden van het orgaan dat het lid heeft benoemd.
Onder gelijk voorbehoud treedt een lid derhalve af op de dag waarop de leden
van bedoeld orgaan periodiek aftreden.
2. Het bevoegde orgaan genoerad in artikel 15 beslist in de eerste vergadering
van elke nieuwe zittingsperiode over de benoeming van een lid of van leden
van het Algemeen Bestuur, naar de orde vermeld in dat artikel.
3. Aftredende leden zijn terstond herbenoembaar, tenzij zij niet meer voldoen
aan de vereisten voor het lidmaatschap.
4. Indien een bevoegd orgaan niet kan voldoen aan hetgeen het tweede lid
verlangt blijft het lid dat had moeten aftreden als lid fungeren totdat diens
opvolger definitief is benoemd, tenzij het niet meer voldoet aan de vereisten
voor het lidmaatschap.
5. Het in de voorgaande leden bepaalde is van overeenkanstige toepassing ten
aanzien van ieder plaatsvervangend lid.
6. Het zesde lid van artikel 15 is van toepassing op de benoeraingen die
krachtens de voorgaande leden zijn gedaan.
9