vertand ncgelijk maakt. Voor wat de waterschapsbonden (vereniging van waterschappen) betreft is deze toetreding inraiddels een feit. Er is met de van provincies en waterschappen dus niets nieuws onder de zon, behalve dan dat zi j nu ook meedoen aan het treffen van de regeling en derhalve van het begin af deelnemers zijn. Dit geeft de gemeenschappeli jke regeling onmiddellijk een interprovinciaaltevens intergemeentelijk en interwaterschappelijk karakter. Wat de nairya van de waterschappen betreft wordt opgemerkt dat het ter vereenvoudiging van de procedure en de structuur gewenst is deze te laten representeren door hun bonden. Deze zijn De Drentse Waterschapsbcnd, de Vereniging Bend van Friese Waterschappen en de Groninger Waterschapsbcnd. De rechtsvorm van deze bonden is die van een vereniging naar privaatrecht met volledige rechtspersoonl i jkheidCp grond van de W31 kunnen deze bonden uitsluitend deelnemen aan een gemeenschappelijke regeling, die is getroffen door en tussen bv. gemeenten en provincies. Deze deelname kan wel van meet aan plaatsvinden, d.w.z. als volwaardige partner. Voor deze deelname behoeven de ^or^hapghnnripn een bij KOninklijk Besluit te verlenen machtiging (art. 93 WGR)deze machtiging is inmiddels aangevraagd. Op grond van het beoogde doel wordt gekozen voor een gemeenschappeli jke regeling in de zin van hoofdstuk IV, juncto hoofdstuk I met gebruikmaking van hoofdstuk VIII van de W3*. In de beoogde samenwerking zullen ter bereiking van het doel vrijwel alle bevoegdheden van regeling en bestuur met betrekking tot de verzorging van het bestuursdienstonderwijs dienen te worden ingebracht. Daarcm zullen alle bestuursorganen van de gemeenten, de provincies en dtf waterschaps bonden de regeling raoeten treffen, c.q. daaraan deelnemen. Aldus zal tot stand kemen een regeling getroffen door de raden, de colleges van fcurgemeester en wethouders en de burgemeesters van de gemeenten in de provincies Drenthe, Friesland en Groningen met de Staten, de gedeputeerde staten en de Ccmmissarissen van de Koningin van/in de provincies Drenthe, Friesland en Groningen, waaraan tezelfdertijd deelneroen de genoemde waterschapsbonden, ten deze vertegenwoordigd door hun algeroene en dagelijkse besturen al smsde hun voorzitters. Hoofdstuk IV (Regelingen tussen gemeenten en provincies) van de W3R verklaart verscheidene bepalingen van hoofdstuk I (Regelingen tussen gemeenten) van overeenkcrastige toepassing. Voor het overige bevat het regels die min of meer analoog zijn aan die welke gelden bij een uitsluitend intergeraeentelijke samenwerking. Hier en daar is, in pleats van de gemeentewet, de Provinciewet richtsnoer. Dit maakt in dit geval betrekkelijk weinig verschil uit dan alleen op het terrein van het toezicht door 'hoger gezag'Enkele besluiten van organen van het te vonnen openbaar lichaam zijn daarcm onderworpen aan Kcninklijke goedkeuring. De regeling zelf behoeft eveneens Kbninklijke goedkeuring, cmdat daarbij een openbaar lichaam wordt gevormd (art. 60, art. 52 en art. 8 WGR)De rechtsfiguur van een openbaar lichaam, zijnde een rechtspersocn, kan in casu namelijk niet worden ontbeerd met het oog op de noodzakeli jkerechtstreekse deelneming aan het rechtsverkeer. De gebruikmaking van de mogelijkheid die hoofdstuk VIII van de W3? biedt, 1 evert geen bijzondere wetstechnische ccmplicaties op. Blijkais art. 95 zijn namelijk de voorgaande hoofdstukken (dus ook I en IV) van overeenkomstige toepassing. 29

Historisch Centrum Leeuwarden

Notulen van de gemeenteraad van Leeuwarderadeel | 1989 | | pagina 53