De benoeraing van hoi, die de zetels in het Algemeen Bestuur bezetten kcmt op grond van de WGR toe aan het hocgste gezagsorgaan van de deelnemers, in casu aan de raden van de deelnemende gemeerrten, aan de Staten van de deelnesnende provincies en aan de algemene besturen van de deelneraende waterschapsbonden. Voor later toetredenden geldt vanzelfsprekend hetzelfde regime. Zij benoeraen uit hun mir^°ri de voorzitter inbegrepen de leden en de plaatsvervangende leden van het Algemeen BestuurDe artikelen 1415 en 16 van het on twerp voorzien in deze materie. De wettelijke mogelijkheid cm bij een samenwerking als deze de keuze van de benoeming van leden door de gemeenteraden, respectievelijk de Provinciale Staten uit te breiden tot de geroeentesecretarisonderscheidenli jk de griffier van de provincie, wordt daarbij benut. Een soortgelijke keuzeverruiming wordt uit een ougpunt van rechtsgelijkheid tevens geboden aan de besturen van de waterschapsbonden; secretarissen van waterschappen zullen eveneens benoenbaar zijn tot lid van het Algemeen Bestuur (artikel 15, vijfde lid cnder c). Ten aanzien van de samenstelling van het Daoeliiks Bestuur van het openbaar lichaam geldt in de eerste plaats de hoofdregel van de WGR (art. 52 jo. art. 14) dat de leden door en uit het Algemeen Bestuur warden benoemd. De gemeen- schappelijke regeling bepaalt het getal leden en voor het overige de wijze van hun benoeming. Het ontwerp kiest voor een zodanige binding van het Algemeen Bestuur op dit stuk, dat in het Dagelijks Bestuur de drie groepen van participanten zijn vertegenwoordigd en bovendien een regicnale spreiding wordt verkregen. Omdat zij bestuurlijk centrum en vestigingsplaats van de academie zijn krijgen de hoofdsteden van de provincies elk een zetel; dit betekent dat de A.B.leden die door de raden van deze hoofdsteden zijn benoemd van rechtswege D.B.leden zijn. De overige gemeenten orrtvangen per provincie twee zetels, de provincies samen een zetel en de waterschapsbonden samen een zetel. In totaal bezetten de deelneners (van het eerste uur) derhalve 11 zetels. Voargesteld wordt het Dagelijks Bestuur uit ten hoogste 15 zetels te laten bestaan. De resterende zetels kunnen als kwaliteits-zetels warden toegekend aan andere belanghebbenden. De WGR opent daartoe, doch uitsluitend ten opzichte van het Dagelijks bestuur de gelegenheid. Tot die andere belanghebbenden behoren in de eerste plaats de vakorganisaties van overheidspersoneel (als representanten van studerenden-personeelsleden van de deelnemers en van perscneelsleden van het openbaar lichaam)Omdat hun gezamenli jk belang bi j het bestuursdienstonderwi js relatief gezien gelijk Jean worden gesteld aan dat van eon participerende "werkgever" (rechtstreeks deelnemer) bevat het ontwerp reeds de toekenning van oon lctjai iteitszetel aan de ABVA/KABO, het CPO en de Nederlandse Bend van Gemeente-ambtenaren gezamenli jk. Zie artikel 23, vier de lid van het cntwerp. Er wordt voorts nadrukkelijk op gewezen dat zij die kwaliteitszetels in het Dagelijks Bestuur irmemen en niet voortkemen uit het midden van het Algemeen Bestinrr toegang hebben tot de vergaderingen van het Algemeen Bestuur en aan de beraadslagingen aldaar mogen deelnemen met een adviserende stem (artikel 31, derde lid) De invulling van de overige kwaliteitszetels wordt overgelaten aan het Algemeen Bestuur. Op het gebied van de bevoeadheden van het openbaar lichaam en zijn organen geldt aia hoofdregel dat alle bevoegdheden worden overgedragen die nodig zijn voor een goede verzorging van het bestuursdienstonderwi js. Hierin is echter niet begrepen de - in dit verband ook niet noodzakelijke - bevoegdheid tot het vaststellen van verordeningen, die door strafbepaling of bestuursdwang worden gehandhaafd (strafwetgevende bevoegdheid)Belastingheffende bevoegdheid die wel wordt overgedragen blijft op grond van de W3R beperkt tot de zg. rechten (artt. 272 gemeentewet en 146 Provinciewet) Het Algemeen Bestuur kan deze bevoegdheid gebruiken ter regeling van de les- en cursusgelden; het kan echter ock kiezen voor een regeling daarvan cp een privaatrechtelijke grondslag (zie art. 10 van het ontwerp). De regeling van de 31

Historisch Centrum Leeuwarden

Notulen van de gemeenteraad van Leeuwarderadeel | 1989 | | pagina 55