1. Inleiding
"Nieuwe wetten, nieuwe regels (en wederom) nieuw beleid".
Deze uitspraak kan, met name de laatste jaren, met een zekere berusting
aan het lokale welzijnsbeleid worden gekoppeld.
Na eerst de Rijksbijdrageregeling Sociaal-Kultureel Werk (een, vanuit
een vrijwel blanko positie, aanzet tot een gestruktureerder en
beleidsmatiger lokaal welzijnsbeleid), daama een jarenlange diskussie
over de Kaderwet Specifiek Welzijn is er dan nu de "Welzijnswet". In het
"Welzijnsprogramma 1988" is van deze ontvikkelingen reeds gewag gemaakt.
Sinds het tijdstip van het in werking treden van de "Welzijnswet" - 1
januari 1987 - is er dan ook al heel wat over deze nieuwe wet gezegd en
geschreven, zowel inhoudelijk als financieel. De nieuwe "Welzijnswet"
brengt, gezien de komplexheid van de materie, de nodige gevolgen met
zich mee.
Inhoudelijk, omdat de nieuwe wet - zoals ook al bij het
"Welzijnsprogramma 1988" is gebleken - een fikse verbreding van het
gemeentelijk welzijnsbeleid betekent en financieel, omdat de nieuwe wet
ongetwijfeld met de nodige bezuinigingen gepaard zal gaan. De Rijkskor-
ting op de welzijnsuitkering over 1989 is hiervan een duidelijk voor-
beeld.
Nadat 1987 nog als een overgangsjaar is beschouwd is in 1988, zij het
vooreerst voorzichtig, een wending naar de nieuwe "Welzijnswet" gemaakt.
Het "Welzijnsprogramma 1988" geeft hiervoor een aantal voorzichtige
eerste stappen aan. In de inleiding van het "Welzijnsprogramma 1988"
wordt hiervoor o.a. een overzicht van de onder de nieuwe "Welzijnswet"
vallende welzijnsvoorzieningen gegeven: een twintigtal verschillende
welzijnsvoorzieningen. Van deze twintig welzijnsvoorzieningen behoorde
een groot aantal tot 1 januari 1987 tot een ander(e) gemeentelijk
beleidsterrein c.q. gemeentelijke financieringsbron dan het gemeentelijk
welzijnsbeleid.
Gesteld kan worden dat de nieuwe "Welzijnswet" on een herorigntatie van
het gehele gemeentelijk welzijnsbeleid vraagt. De inhoud en de omvang
van de nieuwe "Welzijnswet" zijn dermate komplex dat hieraan vrijwel
niet valt te ontkomen.
Met name de financigle aspekten van het lokale welzijnsbeleid vragen om
een heroriSntatie. De al lang aangekondigde en thans ook doorgevoerde
Rijksbezuinigingen zijn hiervan de belangrijkste oorzaak. Daamaast is
ook de "eigen" gemeentelijke bijdrage aan een konstante druk onderhevig.
Ook met minder financigle middelen zal er evenwel een gemeentelijk
welzijnsbeleid in stand kunnen worden gehouden, maar meer dan in het
verleden zullen er dan wel prioriteiten moeten worden gesteld. Het
toekomstig gemeentelijk welzijnsbeleid ontkomt niet aan een duidelijke
en konkrete prioriteitstelling.
Bij het "Welzijnsprogramma 1988" kon de voornoemde ontwikkeling reeds
worden waargenomen. Niet dat er in 1988 fors moest worden bezuinigd maar
de voortekenen hiertoe kondigden zich al aan. Het vooreerst minimalise-
ren van de beleidsvisies ten aanzien van de algemene muzikale vorming en
een eventueel kunst- en kultuurbeleid zijn hiervan een tweetal voorbeel-
den. Basis voor dit besluit was, zoals ook in het "Welzijnsprogramma
1988" werd gesteld, de omvang van het lokale welzijnsbudget.
Alvorens ruimte voor nieuw beleid te scheppen dient dit nieuwe beleid
1