Bijlage Standaardverordening op de heffing en de Invordering van afvalstof-
fenheffing en reinigingsrechten, nr. 61al-RH-01
Gelet op de artikelen 272, aanhef en onderdeel i. en 277, eerste lid,
aanhef en onderdeel b, ten eerste en ten tweede, van de gemeentewet (Stb.
1931, 89) en artikel 61al van de Wet algemene bepalingen milieuhygidne
(Stb. 1988, 313);
Hoofdstuk I Algemene bepalingen
Artikel 1 - Inleidende benaling
Krachtens deze verordening worden geheven:
a. een afvalstoffenheffing
b. reinigingsrechten.
Artikel 2 - Begrinsomschriivingen
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
a. Algemene wet: de Algemene wet inzake rijksbelastingen
(Stb.1959,301);
b. grof bedriifsafval: afvalstoffen, met uitzondering van autowrakken,
afkomstig van bedrijven en instellingen, welk door aard, omvang of
hoeveelheid niet periodiek worden ingezameld.
Hoofdstuk II Afvalstoffenheffing
Artikel 3 - Belastingnlicht en belastbaar feit
1. Onder de naam afvalstoffenheffing wordt een direkte belasting geheven
van degene die feitelijk gebruik maakt van een perceel ten aanzien
waarvan ingevolge artikel 3 van de Afvalstoffenwet (Stb.1977,455) een
verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt.
2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt als gebruiker aangemerkt:
a. degene die naar omstandigheden beoordeeld al dan niet krachtens
eigendom, bezit, beperkt of persoonlijk recht van het perceel
feitelijk gebruik maakt;
b. ingeval een deel van een perceel ten gebruike is afgestaan:
degene die dat deel heeft afgestaan.
Artikel 4 - Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tiidsgelang
1. De belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingtijdvak
of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.
2. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingtijdvak aan-
vangt, is de belasting verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten
van de voor dat tijdvak verschuldigde belasting als er in dat tijd-
vak, na de aanvang van de belastingplicht, nog voile kalendermaanden
overblijven.
3. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingtijdvak ein-
digt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten
van de voor dat tijdvak verschuldigde belasting als er in dat tijd
vak, na het einde van de belastingplicht, nog voile kalendermaanden
overblijven.
4. Het tweede en het derde lid zijn niet van toepassing indien de belas-
tingplichtige binnen de gemeente verhuist en aldaar een ander perceel
in feitelijk gebruik neemt.
Hoofdstuk III - Reinigingsrechten
Artikel 5 - Belastbaar feit
Anders dan voor de dienst als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de