De meergenoemde procesregelingen doen dat wel.
Bovendien heeft de belanghebbende bij een beroepsprocedure een groter belang bij
inzage van op hem betrekking hebbende stukken dan een willekeurige burger bij
informatie over overheidsdocumenten. Een zeer ruime informatieverstrekking is
i.e. dan ook verantwoord en gewenst.
Vergelijk de uitspraak van 14 november 1980, 08 1981, III.2.2.7, nr. 42359, GS
1981, nr. 6665.5, m. nt. J.M. Kan.
De afdeling rechtspraak formuleerde in deze uitspraak als algemeen beginsel dat
de belanghebbende die daar, in verband met een door hem in te stellen beroep, om
vraagt in kennis wordt gesteld van de aan de bestreden beschikking ten grondslag
liggende gegevens
Dit kan slechts worden geweigerd indien gewichtige redenen zich tegen het
verschaffen van inzage verzetten.
De afdeling was van oordeel dat in het onderhavige geval niet gebleken was van
gewichtige redenen die zich er tegen verzetten dat appellant van de inhoud van
de aan het besluit van B en W. ten grondslag liggende (ambtelijke) adviezen en
rapporten kennis nam.
Een ruimere "informatieverstrekking" dus dan waartoe de WOB verplicht (zie
artikel 2, lid 2, onder b, van deze wet).
In het derde lid is de bevoegdheid om inzage van bepaalde stukken te weigeren
derhalve niet afhankelijk gesteld van de weigeringsgronden van de WOB. Door de
tweede volzin wordt aangegeven dat op grond van het gewichtige -redenen-
criterium" minder gauw tot geheimhouding kan worden besloten dan op grond van de
WOB-criteria. Zo nodig zullen bijv. ook ambtelijke adviezen ter inzage moeten
worden gelegd.
Welke zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken? Daartoe zullen alle
stukken moeten worden gerekend die tot de aangevochten beschikking hebben
geleid, ook interne ambtelijke rapporten. Verder zullen ook andere stukken
indien, voor de hoorzitting gereed, die de bedoeling hebben te strekken tot de
oordeelsvorming van de leden van de adviescommissie - bijv. een door b. en w.
opgesteld "verweerschrift" - moeten worden aangemerkt als "op de zaak betrekking
hebbende stukken"
Artikel 14
Nu er een termijn voor het indienen van nadere memoriSn wordt gesteld, die loopt
tot een week voor de zitting doet zich de vraag voor hoe te reageren op stukken
welke ter zitting nog worden overgelegd. Hier doet zich de spanning voor tussen
enerzijds het uitgangspunt dat men zoveel mogelijk dient te worden gelnformeerd
en anderzijds een mogelijke overrompeling van andere belanghebbende(n) of het
administratief orgaan vanwege pas ter zitting gepresenteerde nieuwe beroepsgron-
den of feiten.
Het stellen van de termijn voor nadere memori&n, welke mogelijkheden expliciet
aan de betrokkenen wordt meegedeeld, heeft in ieder geval als doel om te
stimuleren dat nadere stukken voor de zitting worden ingediend.
Komen betrokkenen evenwel ter zitting nog met nadere stukken, dan zal van geval
tot geval moeten worden beoordeeld of zulks nog geaccepteerd kan worden.
Het aspect van een mogelijke procesoverrompeling van de anderen dient daarbij
zwaar mee te wegen. Bestaat er bij de andere belanghebbenden geen bezwaar tegen
acceptatie van de ter zitting overhandigde stukken, dan wordt voor een soepele
houding gepleit, omdat daarmee de informatiefunctie van een zitting dan alleen
maar wordt gediend.