Artikel 5
1. Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar
Artikel 6
Het recht wordt geheven bij wege van aanslag.
Artikel 7
Indien de belastingplicht in de loop van het jaar ontstaat wordt als
recht geheven zoveel twaalfde gedeelten van het daarop van toepassing
zijnde in artikel 3 genoemde recht, als na de aanvang van de belasting
plicht nog voile kalendermaanden in dat jaar overblijven.
Artikel 8
Indien de belastingplicht in de loop van het jaar eindigt, wordt onthef-
fing verleend voor zoveel twaalfde gedeelten van het daarop van toepas
sing zijnde in artikel 3 genoemde recht als na het tijdstip van beSindi-
ging van de belastingplicht nog voile kalendermaanden in dat jaar
overblijven.
Artikel 9 (overdracht van bevoegdheden)
Burgemeester en wethouders kunnen 66n of meer gemeente-ambtenaren
aanwijzen, die in hun plaats treden met betrekking tot de uitvoering van
enige wettelijke bepaling betreffende de heffing en invordering van een
in het artikel 1, bedoelde belasting.
Artikel 10
De verplichtingen bedoeld in de artikelen 47, 50 en 51 van de Algemene
Wet inzake rijksbelastingen en de artikelen 58 en 61 van de Invorde-
ringswet 1990 gelden mede jegens de door burgemeester en wethouders
aangewezen ambtenaren der gemeentelijke belastingen.
Artikel 11
Ingeval op voet van artikel 25 van de Invorderingswet 1990 uitstel van
betaling is verleend wordt geen invorderingsrente in rekening gebracht
indien deze voor alle op 66n aanslagbiljet vermelde aanslagen gerekend
over de volledige looptijd van het genoten uitstel in totaal een bedrag
van f 50,-- niet te boven gaan.
Artikel 12
Belastingaanslagen van minder dan 20,-- worden niet opgelegd.