Hoofdstuk 4: Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm of de
toeslag
Artikel 4.
1. De bijstandsnorm wordt lager vastgesteld indien de gehuwde
lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft
dan waarin de bijstandsnorm voorziet, als gevolg van het
geheel of gedeeltelijk kunnen delen van deze kosten met een
ander.
2. a. De verlaging als bedoeld in het eerste lid bedraagt 10%
van het netto minimumloon per inwonende met wie de
algemene bestaanskosten kunnen worden gedeeld.
b. De verlaging in verband met de aanwezigheid van meer dan
een inwonende met wie de algemene bestaanskosten kunnen
worden gedeeld, bedraagt maximaal 20% van het netto
minimumloon
Artikel 5
1. De bijstandsnorm of de toeslag wordt lager vastgesteld indien
de alleenstaandede alleenstaande ouder of de gehuwde lagere
algemene noodzakelijke bestaanskosten heeft, dan waarin de
bijstandsnorm of de toeslag voorziet, als gevolg van de
bewoning van een woning waaraan geen kosten zijn verbonden.
2. De verlaging als bedoeld in het eerste lid bedraagt 18% van
het netto minimumloon.
3. De in het tweede lid bedoelde verlaging vindt bij voorrang
plaats op de toeslag.
Artikel 6
1. In afwijking op artikel 3, wordt de toeslag als bedoeld in
artikel 33 van de wet voor een alleenstaande van 21 jaar op
nihil gesteld
2. In afwijking op artikel 3, wordt de toeslag als bedoeld in
artikel 33 van de wet voor een alleenstaande van 22 jaar
gesteld op 10% van het netto minimumloon.
Artikel 7
1. Indien voor de belanghebbende een combinatie van een toeslag
op grond van artikel 3 en een of meer verlagingen op grond
van de artikel 4, 5, 6 en 7 geldt, bedraagt de verlaging niet
meer dan 25% van het netto minimumloon ten opzichte van de
bijstandsnorm zoals die is vastgesteld in artikel 30 van de
wet.
2. Indien voor de belanghebbende meer dan een verlaging op grond
van de artikelen 4, 5, 6 en 7 geldt, bedraagt de verlaging
niet meer dan 25% van het netto minimumloon ten opzichte van