Artikel 3
Lid 1: Bij de vaststelling van de basisnorm voor de alleenstaande
en de alleenstaande ouder is de wetgever uitgegaan van de veronder-
stelling, dat betrokkene de bestaanskosten geheel met een ander kan
delen. Indien dit niet het geval is, wordt de basisnorm verhoogd
met een toeslag. In de toelichtende stukken op het wetsvoorstel is
hierover gesteld, dat voor het bepalen van de hoogte van de toeslag
alle extra algemeen noodzakelijke bestaanskosten in aanmerking
worden genomen die de alleenstaande of de alleenstaande ouder heeft
ten opzichte van degene die met zijn partner een gezamenlijke huis-
houding voert.
"Het gaat hierbij niet alleen om woonkosten (in beperkte of
uitgebreide zin) maar ook om alle andere uitgaven waarbij
partners een schaalvoordeel hebben omdat zij alle kosten van
huisvesting en huishouding gezamenlijk opbrengen. Bij de
relatief hogere kosten waarmee alleenstaanden in beginsel
worden geconfronteerd kan met name gedacht worden aan duurzame
gebruiksgoederen, zoals woninginrichting en huishoudelijke
apparatuurmaar ook aan vaste lasten, zoals abonnementen
en kijk-en luistergeld en diverse andere kosten. De toeslag
dient zodanig te zijn dat de betrokkene daaruit op dezelfde
wijze zijn algemene bestaanskosten kan voldoen als thans het
geval is met de volledige landelijk genormeerde algemene
bijstand. Bij de beoordeling of betrokkene inderdaad hogere
bestaanskosten heeft, is in voorkomende gevallen niet bepalend
of deze ook feitelijk deze kosten met een ander deelt, maar of
het - gegeven de omstandigheden - redelijk is ervan uit te
gaan dat deze kosten kunnen worden gedeeld. In bijvoorbeeld de
situatie dat een hoofdbewoner de woning met een ander bewoont,
zou een ongewenste gebruikersruimte [van bijstandsmiddelen]
ontstaan als de hoogte van de toeslag ervan afhankelijk is
of de medebewoner, hoewel deze daartoe financieel in staat is,
ook feitelijk een bijdrage levert in de woonkosten.
Hiertoe wordt uitdrukkelijk gesproken van het kunnen delen van
de kosten. Met deze omschrijving beoogt het kabinet uitdrukke
li jk niet aan te geven dat van de betrokkene kan worden
gevergd dat deze bijvoorbeeld zijn woonsituatie aanpast om zo
met een lagere bijstandsuitkering te kunnen volstaan."
De mate waarin de bestaanskosten kunnen worden gedeeld bepaald,
zoals gezegd, de hoogte van de toeslag. De toeslag bedraagt
minimaal 0% en maximaal 20% van het netto minimumloon. Degene die
voor een toeslag in aanmerking wenst te komen, moet aannemelijk
maken, dat er geen sprake is van kosten die kunnen worden gedeeld
en dat er derhalve terecht aanspraak op een toeslag wordt gemaakt.
De toeslag maakt een integraal deel uit van de bijstandsuitkering.