f. Toeslagen voor levensonderhoud
Nieuw in de nAbw zijn de gemeentelijke toeslagen als aanvulling op de
landelijke basisnorm. De toeslagen voor uitkeringsgerechtigden vanaf 21
jaar zijn geregeld in de Verordening toeslagen en kortingen. In deze veror-
dening is de toeslag voor jongeren van 18 tot en met 20 jaar niet geregeld,
omdat bijzondere bijstand niet categoriaal mag worden geregeld. De eventue-
le toeslagen voor uitkeringsgerechtigden tot 21 jaar zijn daarom gebaseerd
op artikel 10 van de nAbw. Dit artikel luidt als volgt:
Een persoon van 18, 19 of 20 jaar heeft slechts recht op bijzondere bij -
stand voor zover zijn noodzakelijke kosten van het bestaan uitgaan boven de
toepasselijke bijstandsnorm en hij/zij voor deze kosten geen beroep kan
doen op zijn/haar oudersomdat
a. de middelen van de ouders daartoe niet toereikend zijn; of
b. hij/zij redelijkerwijs zijn onderhoudsplicht jegens zijn/haar ouders
niet te gelde kan maken"
Overweging
De toelichting bij artikel 10 vermeldt:
"In dit artikel wordt het recht op aanvullende bijstand van de 18- tot 21-
jarigen geregeld. Deze aanvullende bijstand wordt als bijzondere bijstand
verleend. Zoals uit de redactie van dit artikel blijkt, is dat ook het
geval als een of beide partners jonger dan 21 jaar is of als alleenstaande
de zorg heeft voor een of meer kinderen"
De toelichting wijst er verder op dat voor de beantwoording van de vraag of
aanvullende bijstand dient te worden verstrekt, de gemeente eerst een
oordeel dient te vormen over de hoogte van de noodzakelijke bestaanskosten.
"Daarbij kan de gemeente onder andere in aanmerking nemen of voor de be-
trokkene zelfstandige huisvesting noodzakelijk is"
Voorts wordt gesteld:
Deze aanvullende bijstand wordt slechts verleend voor zover de betrokkene
voor die noodzakelijke bestaanskosten geen beroep op de ouders kan doen.
Onderdeel a. Ziet op de omstandigheid dat de financiele draagkracht van de
ouders ontoereikend is om te voorzien in de noodzakelijke bestaanskosten
van het kind. Op grond van onderdeel b. kan eveneens aanvullende bijstand
worden verleend als de ouders weliswaar financieel in staat zijn om de
bestaanskosten van het kind op zich te nemen, maar de betrokkene redelij-
kerwijs geen beroep op zijn ouders kan doen. Daarbij gaat het vooral om de
situaties waarin de onderlinge verhoudingen ernstig verstoord zijn. Met het
begrip redelijkerwijs" wordt tot uitdrukking gebracht dat de gemeente van
geval tot geval dient te beoordelen of hiervan inderdaad in die mate sprake
is, dat de verlening van bijstand gerechtvaardigd is. Om geen afbreuk te
doen aan de ouderlijke onderhoudsplicht, wordt in zo' n situatie de bijstand
verhaald op de ouders"
Tot 1 januari 1996 bestond recht op de hogere norm voor niet-thuiswonenden
van 18- tot en met 20 jaar, indien:
- de ouder of ouders zijn overleden of in het buitenland wonen;
- de alleenstaande in het kader van de Wet op de Jeugdhulpverlening uit
huis is geplaatst;
- de alleenstaande op de ingangsdatum van de bijstandsuitkering langer dan
12 maanden niet meer bij zijn ouders woonde;
- sprake is van de verzorging van een kind.
14