b. de onwettige kinderen die de leeftijd van 21 jaar nog niet hebben
bereikt en niet gehuwd zijn of gehuwd geweest zijn van hem die
overlijdt als wethouder of als gewezen dan wel gepensioneerde
wethouder, mits deze kinderen zijn geboren voor zijn aftreden is
ingegaan en wat betreft de mannelijke wethouders, mits ten behoeve
van niet erkende kinderen ten tijde van zijn overlijden aan hem
onderhoudsplicht krachtens artikel 394 van Boek I van het Burger-
lijk Wetboek was opgelegd, dan wel door hem bij authentieke akte
onderhoudsplicht was erkend;
c. de kinderen die de leeftijd van 21 jaar nog niet hebben bereikt en
niet gehuwd zijn of gehuwd geweest zijn waarvoor een wethouder, of
een gewezen dan wel gepensioneerde wethouder ten tijde van zijn
overlijden en indien hij was afgetreden, reeds ten tijde van zijn
aftreden de pleegouderlijke zorg droeg als bedoeld in artikel 9,
tweede lid.
2. De voorwaarde, vervat in het eerste lid met betrekking tot afgetreden
personen geldt, indien het kinderen betreft van een vrouw of man met
wie een huwelijk is gesloten dat in artikel 23 is uitgezonderd, voor
het dragen van de pleegouderlijke zorg sinds het huwelijk.
3. Het bepaalde in artikel 23, derde en vierde lid, is van overeenkomstige
toepassing ten aanzien van het gestelde onder b en c van het eerste
lid.
Tijdelijk pensioen
Artikel 27
1. Indien een wethouder of een gewezen dan wel een gepensioneerde wethou
der naar het oordeel van burgemeester en wethouders is vermist, hebben
degene, die aan zijn overlijden op grond van de voorgaande artikelen
van deze paragraaf recht op pensioen zouden ontlenen, recht op tijde
lijk pensioen op dezelfde voorwaarden als in die artikelen ten aanzien
van het recht op pensioen omschreven.
2. Het tijdelijke pensioen gaat van rechtswege over in een pensioen zodra
het overlijden van de vermiste vaststaat.
Paragraaf 2 Bedrag van het pensioen
Berekening van het nabestaandenpensioen
Artikel 28
1. Het nabestaandenpensioen bedraagt 5/7 gedeelte van het pensioen, waarop
de overledene als gewezen wethouder aanspraak zou hebben gehad, indien
hij met ingang van de dag na die van zijn overlijden was afgetreden, of
waarop de overledene als gewezen wethouder recht op uitzicht had.
2. In afwijking van het vorige lid bedraagt het pensioen van de nabestaan-
de van hem die overlijdt:
a. als wethouder voor het bereiken van de leeftijd van 65 jaar: 5/7
gedeelte van het pensioen waarop de wethouder aanspraak zou hebben
kunnen maken, indien hij het wethouderschap tot het bereiken van
evengenoemde leeftijd zou hebben bekleed;
15