Mededelingsplicht
Artikel 48
1. Indien een belanghebbende een algemeen pensioen gaat genieten dan wel
het genot van een algemeen pensioen of tijdelijke uitkering eindigt, of
indien in het bedrag van het algemeen pensioen een wijziging wordt
aangebracht op grond van persoonlijke omstandigheden van hemzelf, zijn
echtgenoot of zijn kinderen, is hij gehouden hiervan onverwijld kennis
te geven aan burgemeester en wethouders.
2. Indien een belanghebbende de in het vorige lid bedoelde kennisgeving
niet onverwijld doet, gaat een verlaging van het inbouwbedrag niet
vroeger in dan een jaar voor de eerste dag van de maand waarin de
kennisgeving werd gedaan of waarin ambtshalve vermindering van het
inbouwbedrag plaatsvond.
Algemeen pensioen en diensttijd
Artikel 49
Voor de toepassing van artikel 47 geldt het volgende.
a. Het algemeen pensioen wordt geacht betrekking te hebben op het
tijdvak, liggende tussen de tijdstippen waarop belanghebbende de
leeftijd van 15 jaar en die van 65 heeft bereikt, met dien verstan-
de dat, indien een belanghebbende recht heeft op nabestaanden- of
wezenpensioen, het vorenstaande overeenkomstige toepassing vindt
ten aanzien van de tijdstippen waarop de overledene de leeftijden
van 15 en 65 jaar heeft of zou hebben bereikt.
b. Het recht op een algemeen pensioen, dat bestond op de dag waarop de
rechthebbende is overleden of sedert welke hij is vermist, wordt
geacht voort te duren tot het tijdstip waarop diens pensioen
krachtens het bepaalde in artikel 65, lid 1, is geSindigd.
c. Indien een nabestaande recht heeft op een pensioen op grond van
artikel 8, eerste lid, onder a, van de Algemene Weduwen- en Wezen-
wet, doch geen van de in evengenoemde bepaling bedoelde kinderen
recht heeft op pensioen, wordt uitgegaan van het bedrag van het
pensioen dat geldt voor degenen op wie artikel 20, elfde lid, onder
a, van genoemde wet toepassing vindt.
d. Als diensttijd wordt uitsluitend in aanmerking genomen de dienst
tijd, gelegen tussen de tijdstippen waarop de leeftijd van 15 jaar
is en die van 65 jaar is of zal zijn bereikt.
e. Een pensioen dat niet is berekend naar diensttijd wordt geacht te
zijn berekend naar een diensttijd van 40 jaren.
f. Diensttijd waarnaar een pensioen is of geacht wordt te zijn bere
kend en die niet daadwerkelijk als wethouder is doorgebrachtwordt
geacht aan te sluiten bij het einde van de ambtsvervulling waaraan
het recht op pensioen is ontleend; voorzover dientengevolge deze
diensttijd zich uitstrekt na het tijdstip waarop de leeftijd van 65
jaar is of zou zijn bereikt, wordt die diensttijd, te rekenen van
dat tijdstip, geacht te zijn doorgebracht, voorzover mogelijk
gedurende tijdvakken van onderbreking van de daadwerkelijk als
wethouder doorgebrachte tijd en voor het overige onmiddellijk voor
de aanvang van de diensttijd waarnaar het pensioen is berekend.
24