Normale duur van de uitkering
Artikel 2
1 De uitkering wordt toegekend voor een periode gelijk aan het tijdvak waarin
belanghebbende laatstelijk zonder wezenlijke onderbreking wethouder is geweest, doch ten minste
voor de duur van twee jaren en ten hoogste voor de duur van zes jaren. In afwijking hiervan
wordt de uitkering toegekend voor de duur van zes maanden, indien de belanghebbende korter
dan drie maanden wethouder is geweest.
2 De raad beslist of een onderbreking als wezenlijk moet worden beschouwd. Van een
zodanige onderbreking is geen sprake, indien deze ten hoogste twee maanden heeft geduurd.
3 In geval van tussentijds eindigen van de uitkering krachtens artikel 7, onder c, wordt de
volgende uitkering toegekend ten minste tot het tijdstip, waarop eerstgenoemde uitkering zou zijn
geeindigd ingeval artikel 7, onder c, buiten toepassing was gebleven.
Voortzetting van de uitkering
Artikel 3
1 Indien belanghebbende ten tijde van zijn aftreden als wethouder de leeftijd van 50 jaar
heeft bereikt en hij ten minste tien jaar zonder wezenlijke onderbreking wethouder is geweest,
wordt na afloop van de periode bedoeld in artikel 2, zijn uitkering voortgezet tot het tijdstip
waarop hij de leeftijd van 65 jaar bereikt. Artikel 2, lid 2, is van toepassing.
2 In bijzondere gevallen kan de raad beslissen dat met inachtneming van artikel 7, onder b, de
uitkering zal worden voortgezet voor een nader vast te stellen termijn, welke op dezelfde wijze
kan worden verlengd.
Bedrag van de uitkering
Artikel 4
1 De uitkering, bedoeld in artikel 2, bedraagt gedurende het eerste jaar 80 percent en
vervolgens 70 percent van de laatstelijk als wethouder genoten wedde, vermeerderd met het
percentage van de vakantie-uitkering.
2 De uitkering, bedoeld in artikel 3, lid 1, bedraagt 70 percent van de laatstelijk als
wethouder genoten wedde, vermeerderd met het percentage van de vakantie-uitkering.
3 Voor de toepassing van dit artikel wordt onder "laatstelijk genoten" verstaan: waarop
aanspraak bestond of bij uitoefening van het ambt zou hebben bestaan op de dag, voorafgaande
aan die waarop belanghebbende heeft opgehouden wethouder te zijn.
4 Indien bij algemene maatregel van bestuur in de bezoldiging van het rijkspersoneel een
wijziging wordt aangebracht, wordt de in de leden 1, 2 en 3 bedoelde laatstelijk genoten wedde,
vermeerderd met het percentage van de vakantie-uitkering, voor de toepassing van die leden met
ingang van het tijdstip van ingang van die bezoldi0;ngswijziging overeenkomstig die wijziging
aangepast.