Voortzetting van de uitkering
Artikel 4a
1 Indien belanghebbende op de dag waarop de duur van de uitkering eindigt geheel of
gedeeltelijk algemeen invalide is, wordt, met inachtneming van het gestelde in artikel 7, de
uitkering voor de duur van de invaliditeit voortgezet op de voet van artikel 4b.
2 Algemeen invalide, geheel of gedeeltelijk, in de zin van deze verordening is hij die als
rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekten of gebreken geheel of
gedeeltelijk niet in staat is om met arbeid te verdienen hetgeen gezonde personen met soortgelijke
opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de
omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen. Onder de eerstgenoemde arbeid wordt
verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de betrokkenen met zijn krachten en
bekwaamheden in staat is. Onder deze arbeid wordt niet begrepen arbeid in een dienstbetrekking
krachtens de Wet Sociale Werkvoorziening.
3 Bij de vaststelling van de mate van algemene invaliditeit wordt buiten beschouwing
gelaten of de betrokkenen de arbeid feitelijk kan verkrijgen.
4 Indien de betrokkene zonder redelijke grond weigert deel te nemen aan
een voor hem gewenste opleiding of scholing of onvoldoende meewerkt aan het bereiken van een
gunstig resultaat ervan, wordt er bij de vaststelling van de mate van invaliditeit van uitgegaan dat
de opleiding of scholing is afgerond.
Artikel 4b
1 De voortzetting van de uitkering vindt plaats als aangegeven in het tweede en derde lid
en vervolgens als aangegeven in het vierde en vijfde lid van dit artikel.
2 De uitkering bedraagt gedurende een periode als aangegeven in het derde lid 70 percent
van de laatstelijk als wethouder genoten wedde vermeerderd met het percentage van de
vakantie-uitkering bij een algemene invaliditeit van 80 percent of meer; 60 percent van die wedde
vermeerderd met het percentage van de vakantie-uitkering bij een algemene invaliditeit van 55
tot 80 percent; en 40 percent van die wedde vermeerderd met het percentage van de
vakantie-uitkering bij een algemene invaliditeit van 25 tot 55 percent.
3 De in het tweede lid bedoelde periode is ten hoogste voor de belanghebbende die op het
tijdstip van voortzetting van de uitkering:
58 jaar of ouder is: zes jaar;
53 jaar of ouder is: drie jaar;
48 jaar of ouder is: twee jaar;
43 jaar of ouder is: anderhalf jaar;
38 jaar of ouder is: een jaar;
33 jaar of ouder is: een half jaar; en
jonger is dan 33 jaar: nihil.
4 De uitkering bedraagt na afloop van de volgens het derde lid bepaalde periode een
percentage, volgens het tweede lid, van een bedrag gelijk aan het minimumloon verhoogd met
een percentage van het verschil tussen de laatstelijk als wethouder genoten wedde vermeerderd
met het percentage van de vakantie-uitkering, bedoeld in artikel 4, en het minimumloon.