Vervanging
Artikel 15
1 Het bepaalde in deze afdeling is niet van overeenkomstige toepassing ten aanzien van hem
die krachtens het gestelde in artikel 51, eerste lid, van de Gemeentewet tijdelijk met de
waameming van het wethouderschap is belast geweest.
2 Voor de berekening van het aantal dienstjaren, zoals bedoeld in deze afdeling, kan op
verzoek van belanghebbende tevens meetellen de periode waarin hij krachtens het gestelde in
artikel 51, eerste lid, van de Gemeentewet tijdelijk doch gedurende meer dan dertig dagen
onafgebroken met de tijdelijke waameming van het wethouderschap is belast geweest, indien het
tijdvak van die waameming zonder onderbreking wordt gevolgd door een tijdvak, waarin hij
anders dan krachtens artikel 51, eerste lid, van de Gemeentewet als wethouder is opgetreden.
3 Het verzoek bedoeld in het vorige lid dient binnen dertig dagen na de datum waarop
belanghebbende anders dan krachtens artikel 51, eerste lid, van de Gemeentewet voor het eerst
als wethouder is opgetreden bij burgemeester en wethouders te worden ingediend.
HOOFDSTUK II HET EIGEN PENSIOEN
Het recht op eigen pensioen
Artikel 16
1 Hij die ophoudt wethouder te zijn heeft, tenzij hij zonder onderbreking weer als zodanig
optreedt, recht op pensioen indien hij op het tijdstip waarop hij ophoudt wethouder te zijn, de
leeftijd van 65 jaar heeft bereikt.
2 Hij die ophoudt wethouder te zijn voor het bereiken van de leeftijd van 65 jaar, heeft recht
op pensioen bij het bereiken van die leeftijd, tenzij hij op dat tijdstip weer als wethouder in deze
gemeente optreedt.
Diensttijd voor en vanaf 1 januari 1986
Artikel 17
1 Het pensioen wordt berekend over de tijd doorgebracht als wethouder, volgens een of
meer van de artikelen 18, 19 en 19a, naar de laatstelijk als wethouder genoten wedde,
vermeerderd met het percentage van de vakantie-uitkering.
2 Indien het pensioen wordt berekend volgens zowel artikel 18 als 19, geldt voor de
pensioenberekening over tijd voor 1 januari 1986 als laatstelijk genoten wedde een bedrag gelijk
aan 100/110 maal het bedrag van de eventueel naar de regelen, vastgesteld bij de algemene
maatregel van bestuur bedoeld in artikel 157 van de Algemene pensioenwet politieke
ambtsdragers aangepaste wedde voor de vaststelling van de pensioengrondslag voor de
pensioenberekening over tijd tussen 31 december 1985 en 1 januari 1995 met toepassing van
artikel 19. De in de eerste volzin eerstbedoelde wedde bedraagt niet minder dan het bedrag van
laatstbedoelde wedde verminderd met 6.320,—.
11