Artikel 21
1 De gepensioneerde wethouder die recht heeft op het ouderdomspensioen bedoeld in artikel
9, vijfde lid, onder b, van de Algemene Ouderdomswet heeft, voor zover zijn pensioen is
berekend met toepassing van artikel 19, recht op een toeslag op zijn pensioen, indien de
kalendertijd, waarin de voor de berekening van zijn pensioen meetellende diensttijd is gelegen,
geheel of gedeeltelijk samenvalt met de kalendertijd, die in aanmerking is genomen bij de
berekening van enig pensioen waarop zijn echtgenoot recht heeft, mits op laatstbedoeld pensioen
een vermindering is toegepast uit hoofde van recht op ouderdomspensioen ingevolge de Algemene
Ouderdomswet.
2 Voor de toepassing van dit artikel wordt mede als echtgenoot aangemerkt degene die voor
de toepassing van de Algemene Ouderdomswet als echtgenoot van de gepensioneerde wethouder
wordt aangemerkt.
3 De in het eerste lid bedoelde toeslag bedraagt voor elk voor de berekening van het
pensioen tellende jaar binnen de samenlopende kalendertijd 0,525 percent van de franchise
bedoeld in artikel 19, vierde lid, onder a.
4 De toeslag wordt slechts toegekend op schriftelijk verzoek en gaat in op de dag waarop
de in het eerste lid bedoelde omstandigheid is opgetreden, met dien verstande dat de toeslag niet
vroeger ingaat dan een jaar voor de eerste dag van de maand waarin het verzoek is ingediend.
5 Voor de toepassing van artikel 157 van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers
en van hoofdstuk III van deze verordening wordt de toeslag ingevolge dit artikel niet onder het
pensioen begrepen.
Verstrekken van inlichtingen
Artikel 22
1 Indien in het bedrag van het ouderdomspensioen, waaronder mede begrepen een eventuele
toeslag en de vakantie-uitkering, ingevolge de Algemene uderdomswet een wijziging wordt
aangebracht op grond van persoonlijke omstandigheden, is degene aan wie een pensioen krachtens
dit hoofdstuk is toegekend over diensttijd voor 1 januari 1995, gehouden daarvan onverwijld
kennis te geven aan burgemeester en wethouders.
2 Indien de in het eerste lid bedoelde wijziging leidt tot verhoging van het pensioen
krachtens dit hoofdstuk, gaat die verhoging niet vroeger in dan een jaar voor de eerste dag van
de maand waarin de daarbedoelde kennisgeving werd gedaan of waarin die verhoging ambtshalve
plaatsvond.
3 In bijzondere gevallen kunnen burgemeester en wethouders het tweede lid buiten
toepassing laten.