Paragraaf 2 Bedrag van het pensioen
Berekening van het nabestaandenpensioen
Artikel 28
1 Het nabestaandenpensioen bedraagt vijf zevende gedeelte van het pensioen, waarop de
overledene als gewezen wethouder aanspraak zou hebben gehad, indien hij met ingang van de dag
na die van zijn overlijden was afgetreden, of waarop de overledene als gewezen wethouder recht
of uitzicht had.
2 In afwijking van het vorige lid bedraagt het pensioen van de nabestaande van hem die
overlijdt:
a als wethouder voor het bereiken van de leeftijd van 65 jaar: vijf zevende gedeelte
van het pensioen waarop de wethouder aanspraak zou hebben kunnen maken, indien hij het
wethouderschap tot het bereiken van evengenoemde leeftijd zou hebben bekleed;
b als gewezen wethouder in de periode waarin hij recht op uitkering heeft: vijf
zevende gedeelte van het pensioen waarop de gewezen wethouder aanspraak zou hebben kunnen
maken, indien hij tot het bereiken van de leeftijd van 65 jaar recht op uitkering zou hebben
gehad, met dien verstande dat voor de berekening van het pensioen de diensttijd wordt doorgeteld
naar de mate van meetelling van diensttijd op de dag van overlijden.
3 Indien wegens een zelfde sterfgeval voor een nabestaande recht ontstaat op meer dan een
weduwenpensioen krachtens of op voet van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers
wordt op grond van artikel 145, lid 4, van deze wet tijd, die voor de berekening van meer dan
een van die pensioenen meetelt en niet daadwerkelijk gelijktijdig in de verschillende ambten is
doorgebracht, slechts meegeteld voor de berekening van het pensioen waarbij die tijd het hoogste
bedrag oplevert.
4 Bij de toepassing van de voorgaande leden wordt ten aanzien van het eigen pensioen voor
zover artikel 19, tweede en vierde lid, daarop van toepassing is, in alle gevallen gerekend met
de franchise bedoeld in artikel 19, vierde lid, onder a.
Berekening nabestaandenpensioen tussen 31 december 1985 en 1 januari 1995.
Artikel 29
1 Dit artikel is uitsluitend van toepassing op pensioenberekeningen over diensttijd tussen 31
december 1985 en 1 januari 1995.
2 De nabestaande die de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt en geen recht heeft op
pensioen of tijdelijke "itkering ingevolge de Algemene Weduwen- en Wezenwet, heeft tot de
eerste dag van de maand waarin hij die leeftijd bereikt recht op een toeslag op zijn volgens artikel
28 berekende pensioen. Deze toeslag bedraagt jaarlijks voor elk voor de berekening van het
nabestaandenpensioen tellend jaar twee en een half percent van het tot een jaarbedrag herleide
bedrag genoemd in artikel 19, elfde lid, onder a, vermeerderd met het bedrag van de
vakantie-uitkering, genoemd in artikel 37b, zesde lid, onder a, van de
Algemene Weduwen- en Wezenwet.
18