Algemeen pensioen en diensttijd
Artikel 49
Voor de toepassing van artikel 47 geldt het volgende.
a Het algemeen pensioen wordt geacht betrekking te hebben op het tijdvak, liggende
tussen de tijdstippen waarop belanghebbende de leeftijd van 15 jaar en die van 65 jaar heeft
bereikt met dien verstande dat, indien een belanghebbende recht heeft op nabestaanden- of
wezenpensioen, het voren-staande overeenkomstige toepassing vindt ten aanzien van de tijdstippen
waarop de overledene de leeftijden van 15 en 65 jaar heeft of zou hebben bereikt.
b Het recht op een algemeen pensioen, dat bestond op de dag waarop de
rechthebbende is overleden of sedert welke hij is vermist, wordt geacht voort te duren tot het
tijdstip waarop diens pensioen krachtens het bepaalde in artikel 65, lid 1, is geeindigd.
c Indien een nabestaande recht heeft op algemeen nabestaandenpensioen op grond
van artikel 8, eerste lid, onder a van de Algemene weduwen- en wezenwet, doch geen van de in
evengenoemde bepaling bedoelde kinderen recht heeft op pensioen, wordt uitgegaan van het
bedrag van het pensioen dat geldt voor degenen op wie artikel 19, elfde lid, onder a, van
genoemde wet toepassing vindt.
d Als diensttijd wordt uitsluitend in aanmerking genomen de diensttijd, gelegen
tussen de tijdstippen waarop de leeftijd van 15 jaar is en die van 65 jaar is of zal zijn bereikt.
e Een pensioen dat niet is berekend naar diensttijd wordt geacht te zijn berekend naar
een diensttijd van 40 jaren.
f Diensttijd waamaar een pensioen is of geacht wordt te zijn berekend en die niet
daadwerkelijk als wethouder is doorgebracht, wordt geacht aan te sluiten bij het einde van de
ambtsvervulling waaraan het recht op pensioen is ontleend; voor zover dientengevolge deze
dienstt d zich uitstrekt na het tijdstip waarop de leeftijd van 65 jaar is of zou zijn bereikt, wordt
die diensttijd, te rekenen van dat tijdstip, geacht te zijn doorgebracht, voor zover mogelijk
gedurende tijdvakken van onderbreking van de daadwerkelijk als wethouder doorgebrachte tijd
en voor het overige onmiddellijk voor de aanvang van de diensttijd waamaar het pensioen is
berekend.
g Van de diensttijd wordt buiten beschouwing gelaten de tijd, waarop betrekking
heeft of geacht kan worden betrekking te hebben het bedrag van het algemeen pensioen, waarop
aanspraak is verkregen door vrijwillige premiebetaling krachtens artikel 45 van de Algemene
Ouderdomswet en artikel 47 van de Algemene Weduwen- en Wezenwet.
h De vakantie-uitkeringen, bedoeld in de Algemene Ouderdomswet en de Algemene
Weduwen- en Wezenwet, worden geacht op overeenkomstige wijze als het algemeen pensioen
in termijnen te worden uitbetaald.
Gehuwde vrouw met recht op pensioen
Artikel 50
Indien een belanghebbende een gehuwde vrouw is, wordt voor de toepassing van artikel 47
uitgegaan van het algemeen pensioen voor een ongehuwde pensioengerechtigde.