te dienen te worden uitgenodigd tot het doen van aangifte.
Artikel 8 Termi.inen van betalinq
De aanslagen moeten worden betaald in vier gelijke termijnen waarvan
de eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de
maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk
van de volgende termijnen telkens twee maanden later.
Artikel 9 Machtiging tot overdracht van bevoeqdheden
1. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd tot het
verlenen van schriftelijke toestemming met betrekking tot het
verdagen van de uitspraak op het bezwaarschrift voor ten hoogste
een jaar.
2. Het college van burgemeester en wethouders kan een of meer
gemeenteambtenaren aanwijzen die in zijn plaats treden met be
trekking tot de uitvoering van enige wettelijke bepaling betref-
fende de heffing en invordering van de onroerende-zaakbelastin-
gen.
Artikel 10 Verzendinq van aanslagen
Het college van burgemeester en wethouders kan bepalen dat voor de
toezending of uitreiking van aanslagbiljetten ingevolge artikel 8.
eerste lid, van de Invorderingswet 1990 voor de met de invordering van
gemeentelijke belastingen belaste gemeenteambtenaar een andere gemeen-
teambtenaar in de plaats treedt.
Artikel 11 Nakominq van verplichtingen
De verplichtingen bedoeld in de artikelen 47, 49 en 50 van de Algemene
wet inzake rijksbelastingen en in de artikelen 58 en 60 van de Invor
deringswet 1990, dan wel bedoeld of van toepassing verklaard in de
algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 264a van de Gemeente-
wet, gel den mede jegens de door het college van burgemeester en
wethouders aangewezen ambtenaren belast met de heffing of de invorde
ring van gemeentelijke belastingen.
Artikel 12 Rente
Bij de berekening van de invorderingsrente vindt de ministeriele
regeling bedoeld in artikel 31 van de Invorderingswet 1990 overeenkom-
stige toepassing.
Artikel 13 Inwerkingtredinq en citeerartikel
1. De 'Verordening op de heffing en de invordering van onroerende-
zaakbelastingen 1997' van 19 december 1996, wordt ingetrokken
met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van
de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op
de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.
22