De bestuurspraktijk heeft er in de loop van de jaren toe geleid dat in veel gevallen de artikel
19 WRO procedure zich heeft ontwikkeld tot een zelfstandige procedure naast het
bestemmingsplan.
Het voorgaande heeft er in uitgemond dat in het kader van de herziening 2000 van de WRO,
artikel 19 lid 1 thans de formele status heeft van een zelfstandige planologische procedure,
i.e. een ZPP.
Het nieuwe artikel 19 WRO kent 3 onderdelen, te weten:
de zelfstandige projectprocedure (leden 1 en 4);
de aangewezen projectprocedure (lid 2);
de algemene vrijstellingsprocedure (lid 3).
De zelfstandige project procedure (artikel 19 lid 1 WRO)
Lid 1 is de voor de dagelijkse praktijk meest relevante wijziging van artikel 19 WRO sinds
april 2000. Deze regeling is van toepassing op (relatief) zware planologische ingrepen. Dit
moge ook duidelijk zijn, gezien de primaire bevoegdheid die de wetgever hierbij heeft
toegekend aan de gemeenteraad.
Artikel 19 lid 1 WRO bepaalt nl.:
"De gemeenteraad kan, behoudens het gestelde in het tweede en derde lid ten behoeve van de
verwezenlijking van een project, vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits
dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde
staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van de vrijstelling geen bezwaar
hebben".
Vervolgens worden de criteria genoemd waaraan een dergelijk verzoek moet voldoen, zoals
het zijn voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en/ of de relatie met het geldende
bestemmingsplan.
Tenslotte eindigt lid 1 met de zin: "De gemeenteraad kan de in de eerste volzin bedoelde
vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders."
Consequenties van artikel 19 lid 1 WRO ingeval er geen delegatie plaats vindt van de
vrijstellingsbevoegdheid.
Zoals aangegeven bepaalt lid 1 van artikel 19 WRO, dat de gemeenteraad het bevoegde orgaan
is ten aanzien van het verlenen van vrijstelling van een vigerend bestemmingsplan.
De reden hiervan is dat een procedure op grond van artikel 19 lid 1 geheel zelfstandig als
ruimtelijk ontwikkelingsplan naast het bestemmingsplan staat.
In de praktijk kan dit er toe leiden dat er, door middel van toepassing van artikel 19 WRO,
ingrijpende ruimtelijke consequenties worden veroorzaakt op het gemeentelijk grondgebied.
Deze bevoegdheid komt in principe uitsluitend toe aan de gemeenteraad.
Het voorgaande impliceert evenwel dat alle benodigde handelingen in het kader van een
eventuele vrijstellingverlening dienen te worden verricht door de gemeenteraad. In de praktijk
betekent dit dat zowel de ontvankelijkheid van een verzoek om vrijstelling, het verzoeken om
een verklaring van geen bezwaar bij gedeputeerde staten alsmede de uiteindelijke verlening
van de vrijstelling, door de raad moeten worden verricht.
Naast het feit dat een gemeenteraad, in geval er uiteindelijk vrijstelling wordt verleend, zich 3
(of formeel zelfs 5 keer, nl. ook ten aanzien van de inspraakrijpheid van een