De familie Tienstra heefit nadere informatie gevraagd over de toepassing van de ligplaatsenverordening. Als reactie verwijzen wij u naar art. 2 lid 3 van de verordening waarin ons college, na een daartoe strekkend verzoek, (categorieen van) vaartuigen kan aanwijzen waarop het in lid 1 gestelde verbod niet van toepassing is. Deze aanwijzing kan pas plaatsvinden nadat de verordening is vastgesteld. Datzelfde geldt voor art. 2 lid 4 waarin ons college ontheffing kan verlenen. Omdat er in zo'n situatie sprake is van een beschikking in de zin van de AWB staan vervolgens alle bekende rechtsmiddelen open voor zowel de aanvrager als voor derden/belanghebbenden. Ook de vragen van de heer Tienstra over de toepassing van de artikelen 4, 11 en 14 zullen na vaststelling van de verordening kunnen worden beantwoord. Dit zijn uitvoeringsvragen. Het vaststellen van de algemene ligplaatsenverordening staat los van de specifieke situatie t.a.v. de bedrijfsmatige activiteiten van de heer Tienstra. Bij brief van 20 juni van dit jaar hebben wij zowel aan de heer Tienstra als aan de Wsv "De Klompskippers" de wenselijkheid van het opstellen van een bestemmingsplan aangegeven. Dit traject is in gang gezet en zal hopelijk leiden tot een oplossing van de verschillende inzichten die daar thans leven. De familie Attema-de Boer constateert allereerst dat de verordening een ontheffing van het ligplaatsenverbod regelt daar waar de oevers grenzen aan de erven van woningen en dat daarbij geen onderscheid gemaakt wordt tussen bestaande situaties en toekomstige nieuwbouwplannen. In hun reactie op het in procedure zijnde bestemmingsplan heefit de familie blijk gegeven van zorg ten aanzien van de landschappelijke impact die met woningbouw en het creeren van aanlegplaatsen voor schepen gepaard gaat. Uw raad heeft die zienswijze ongegrond verklaard vanwege de omstandigheid dat het in deze opvaart om vaartuigjes zal gaan met een beperkte hoogte en breedte. Daamaast merken wij nog op dat met de keuze voor het beleid om wonen aan het water mogelijk te maken en waarbij de erven ook feitelijk aan het water grenzen, de mogelijkheid voor aanlegplaatsen daaraan inherent is. Wij stellen u voor deze zienswijze ongegrond te verklaren. Als tweede merkt de familie op dat het ontbreken van een regeling in de verordening om tot een besluit te komen waarbij bepaalde categorieen waarop het ligplaatsenverbod niet van toepassing is, willekeur in de hand werkt en de rechtspositie van individuele burgers schaadt. De procedure waarop in dezen gedoeld wordt is de openbare voorbereidingsprocedure van Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. De wetgever laat het in dezen aan de gemeenteraad of aan ons college open om al dan niet te besluiten tot het volgen van deze procedure. De gemeenteraad kan daartoe besluiten en dat dient dan in de verordening geregeld te worden. Ons college kan daartoe besluiten ter voorbereiding van de bedoelde besluitvorming.

Historisch Centrum Leeuwarden

Notulen van de gemeenteraad van Leeuwarderadeel | 2001 | | pagina 42