Lid 1 en 2a
In onderlinge samengang regelen deze bepalingen dat het innemen van ligplaats in beginsel
slechts kan worden toegestaan in (jacht)havens en aan daartoe aangewezen oevers.
Lid 2b en 3
Onder de vigeur van de provinciale ligplaatsenverordening waren als uitgezonderde
categorieen van vaartuigen aangewezen:
a. ten hoogste een vaartuig dat ligplaats inneemt:
1aan het erf van een woning of recreatiewoning of aan het erf met een woonwagen in
de zin van de Woonwagenwet 1968, Stbl. 98;
2. bij een woonschip in de zin van de Wet op de Woonwagens en Woonschepen 1918,
Stbl. 492;
3. bij een vaartuig dat overeenkomstig inrichting en bestemming blijvend op dezelfde
plaats ligt afgemeerd en in gebruik is als recreatiewoonverblijf;
b. kleine open vaartuigen die zijn gebouwd en bestemd om uitsluitend of hoofdzakelijk door
spierkracht te worden voortbewogen;
c. woonschepen in de zin van de Wet op de Woonwagens en Woonschepen 1918, Stbl. 492;
d. vaartuigen die zijn ingericht of bestemd om voor de uitoefening van een bedrijf of dienst
te worden gebruikt gedurende de tijd dat deze overeenkomstig hun inrichting of
bestemming worden gebruikt of ligplaats innemen op voor deze vaartuigen bestemde
ligplaatsen;
e. vaartuigen die nog in aanbouw zijn dan wel in reparatie of onderhoud zijn, zolang deze
zich op of aan de werf dan wel in of bij de reparatie- en/of onderhoudsinrichting bevinden.
Het is aan de gemeenten om deze uitzonderingen al dan niet integraal over te nemen en/of aan
te vullen.
Artikel 3 Aanleggen
Voor rietkragen is een absoluut verbod opgenomen, waarvan geen ontheffing mogelijk is.
Artikel 4 Aanleg exces
Het hangt van de concrete omstandigheden af of er sprake is van een aanleg-exces. Om een
indruk te geven volgen hier twee voorbeelden.
1Indien in het centrale merengebied gedurende het hoogseizoen (als de druk op de aanleg-
plaatsen dus het grootst is) een groot vaartuig (bijvoorbeeld 15 meter lang) een Marrekrite-
aanlegplaats bezet houdt op een zodanige wijze dat het voor andere vaartuigen praktisch
onmogelijk wordt om daamaast of elders aan deze of nabij gelegen Marrekrite-
aanlegplaatsen aan te leggen, als dit langer dan een week duurt en er klachten over zijn,
dan is er sprake van een aanleg-exces.
2. Indien een vaartuig gedurende een groot deel van het seizoen een aanlegplaats bezet houdt
(bijvoorbeeld drie maanden) dan is er, ook al is de druk op deze plaats niet zo groot, even-