I
Gemeentewet
Artikel 32
1. De overige stemmingen geschieden bij hoofdelijke oproeping,
indien de voorzitter of een van de leden dat verlangt. In dat geval
geschieden zij mondeling.
2. Bij hoofdelijke oproeping is ieder ter vergadering aanwezig lid
dat zich niet van deelneming aan de stemming moet onthouden
verplicht zijn stem voor of tegen uit te brengen.
3. Indien over een voorstel geen stemming wordt gevraagd, is het
aangenomen.
4. Tenzij de vergadering voltallig is, wordt bij staking van
stemmen het nemen van een beslissing uitgesteld tot een volgende
vergadering, waarin de beraadslagingen kunnen worden heropend.
5. Indien de stemmen staken in een voltallige vergadering of in
een ingevolge het vierde lid opnieuw belegde vergadering, is het
voorstel niet aangenomen.
Onder een voltallige vergadering wordt verstaan een vergade-
^rnig waarin alle leden waaruit de raad bestaat, voor zover zij zich
niet van deelneming aan de stemming moesten onthouden, een
stem hebben uitgebracht.
Artikel 33
1. De raad en elk van zijn leden hebben recht op ambtelijke
bijstand.
2. De in de raad vertegenwoordigde groeperingen hebben recht
op ondersteuning.
3. De raad stelt met betrekking tot de ambtelijke bijstand en de
ondersteuning van de in de raad vertegenwoordigde groeperingen
een verordening1 vast.
Hoofdstuk III Het college van burgemeester en
wethouders
Artikel 34
1. De burgemeester en de wethouders vormen te zamen het
college van burgemeester en wethouders.
^^Ingevolge de wet van 28 februari 2002 tot wijziging van de Gemeentewet
wetten tot dualisering van de inrichting, de bcvoegdheden en de
werkwijze van het gemeentebestuur (Wet dualisering gemeentebestuur,
Stb. in), wordt de in artikel 33, derde lid, bedoelde verordening
vastgesteld binncn een jaar na de datum van inwerkingtreding van
genoemde wet. Zie voor de inwerkingtreding p. 141.
j Gemeentewet
2. De burgemeester is voorzitter van het college.
Artikel 35
1. De raad benoemt de wethouders.
2. De burgemeester wordt geinformeerd over de uitkomsten van
de college-onderhandelingen. Hij wordt alsdan in de gelegenheid
gesteld zijn opvattingen over voorstellen ten behoeve van het
collegeprogramma kenbaar te maken.
Artikel 36
1. Het aantal wethouders bedraagt ten hoogste twintig procent
j van het aantal raadsleden, met dien verstande dat er niet minder
dan twee wethouders zullen zijn.
2. In gemeenten waar het wethouderschap een volledige betrek
king is kan de raad besluiten dat een of meer van die betrekkingen
in deeltijd worden uitgeoefend.
3. Indien het tweede lid toepassing vindt bedraagt, in afwijking
van het eerste lid, het aantal wethouders ten hoogste vijfentwintig
procent van het aantal raadsleden, met dien verstande dat de
tijdsbestedingsnorm van de wethouders gezamenlijk ten hoogste
tien procent meer bedraagt dan de tijdsbestedingsnorm van de
wethouders gezamenlijk zou hebben bedragen indien het tweede
lid geen toepassing had gevonden.
4. Indien het tweede lid toepassing vindt, stelt de raad bij de
benoeming van de wethouders de tijdsbestedingsnorm van elke
wethouder vast.
5. Bij de berekening van het maximale aantal wethouders,
bedoeld in het eerste en het derde lid, wordt afgerond tot het
dichtstbijgelegen gehele getal.
Artikel 36a
1Voor het wethouderschap gelden de vereisten voor het lidmaat-
schap van de raad, bedoeld in artikel 10, met dien verstande dat
in artikel 10, tweede lid, onder bvoor 'de dag waarop de
gemeenteraad beslist over de toelating als lid tot de gemeenteraad'
gelezen wordt: de dag waarop zij tot wethouder worden benoemd.
2. De raad kan voor de duur van ten hoogste een jaar ontheffing
verlenen van het vereiste van ingezetenschap.
3- Dezelfde persoon kan niet in meer dan een gemeente wethou
der zijn.
22
23