Onder inkomen wordt ingevolge artikel 1.1 onder b. verder verstaan het inkomen van de
gehandicapte, dan wel het gezamenlijk inkomen van zijn ouders of pleegouders, dan wel het
inkomen van de gehandicapte en zijn echtgenoot. Wanneer bij het bepalen van de hoogte van
de eigen bijdrage en de hoogte van de financiele tegemoetkomingen het inkomen wordt
betrokken, dient dus te worden uitgegaan van het voor de aanvraag relevante inkomen. Gaat
het om een gehandicapte jonger dan 18 jaar, dan geldt het gezamenlijk inkomen van ouders of
pleegouders, tenzij betrokkene gehuwd is. Een persoon jonger dan 18 jaar die gehuwd is, is
immers voor de wet meerdeijarig en in dat geval zal dus niet meer het inkomen van ouders of
pleegouders bij de aanvraag moeten worden betrokken, maar dient het gezamenlijk inkomen
van de gehandicapte en zijn echtgenoot in beeld te worden gebracht. Indien het inkomen van
pleegouders wordt betrokken bij de toekenning van voorzieningen dient wel aan de
voorwaarde te zijn voldaan dat de pleegouders het pleegkind als een eigen kind opvoeden en
onderhouden (zie ook WVG artikel 5 lid 2). Is er sprake van een samenlevingsvorm die in
gevolge artikel 1 lid 2 t/m 7 WVG wordt beschouwd als 'de gehandicapte en zijn echtgenoot'
dan kan het gezamenlijk inkomen van de gehandicapte en zijn echtgenoot bij het bepalen van
de hoogte van de eigen bijdrage en financiele tegemoetkomingen worden betrokken. Heeft de
gehandicapte geen 'echtgenoot' in de zin van artikel 1 lid 2 t/m 7 WVG en is de gehandicapte
ouder dan 18 jaar dan kan dus alleen het inkomen van de gehandicapte betrokken worden bij
het bepalen van de hoogte van de eigen bijdragen en financiele tegemoetkomingen.
Tenslotte is onder dit artikel aangegeven dat in alle gevallen de verschuldigde belastingen
loonbelasting voor werknemers en inkomenbelasting voor niet-loontrekkenden), sociale
verzekeringspremies (zoals premies AOW, AWW, AAW, WAO en ZFW) en de
pensioenpremies in mindering van het bruto-inkomen dienen te worden gebracht alvorens van
inkomen in de zin van artikel 1.1 onder b van deze verordening kan worden gesproken. De
procentuele ziekenfondspremie dient daarentegen niet op het bruto inkomen in mindering te
worden gebracht. In de Regeling inzake financiele tegemoetkoming en eigen bijdragen WVG
wordt het norminkomen immers gedefinieerd als optelsom van de betreffende bijstandsnorm
en de procentuele ziekenfondspremie.
Zou dit bedrag dat bij de bijstandsnorm wordt opgeteld vervolgens bij de bepaling van het
inkomen van het bruto-inkomen worden afgetrokken, dan zou voor hen die deze premie
betalen de ruimte in inkomen (verschil tussen norminkomen en inkomen) kleiner zijn dan
deze in werkelijkheid is (zie ook hieronder bij de toelichting op de Regeling inzake financiele
tegemoetkomingen en eigen bijdragen WVG).
Het inkomen dat bij de verlening van voorzieningen kan worden betrokken is in het kader van
deze verordening dus gedefinieerd als een 'netto-inkomen', voor zover dit natuurlijk een
eenduidig begrip is (zo wordt bij voorbeeld de te betalen hypotheekrente, en andere fiscale
aftrekposten niet betrokken bij het hier gehanteerde begrip 'netto-inkomen'.
g. hoofdverblijf
Krachtens de WVG heeft de gemeente zorgplicht voor de in de gemeente woonachtige
gehandicapten. In eerste instantie geeft de gemeentelijke bevolkingsadministratie hierover
uitsluitsel. Voor bepaalde gezondheidszorginstellingen geldt dat de bewoners een briefadres
elders kunnen aanhouden. De gemeente waar de gehandicapte daadwerkelijk verblijft heeft
een zorgplicht voor het verlenen van voorzieningen.
In het geval van AWBZ-bewoners heeft de zorgplicht betrekking op de vervoersvoor-
zieningen. In die gevallen waarin gehandicapten een briefadres elders hebben, kunnen
gemeenten de betreffende instellingen op grond van artikel 75 van de Wet GBA aanwijzen op
bepaalde, door de gemeente vast te stellen tijdstippen een overzicht te verstrekken van