Voorzieningen die in het kader van deze verordening worden verstrekt dienen naar objectieve
maatstaven gemeten zowel adequaat als meest goedkope voorziening te zijn. Met nadruk
wordt hierbij gesteld dat met het begrip adequaat bedoeld wordt: volgens objectieve
maatstaven nog toereikend.
Hoewel datgene wat de gehandicapte als adequaat beschouwt mee zal moeten wegen in de
beoordeling van het adequaat zijn van de voorziening, zal ook het criterium van het goedkoop
zijn, de kosten van de voorziening, een rol spelen bij de uiteindelijke beoordeling van het al
dan niet adequaat zijn van een voorziening (zie ook algemene toelichting onder
l.l:Zorgplicht; de goedkoopst adequate voorziening).
Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening meer adequaat
maken, zullen in principe niet voor vergoeding in aanmerking komen. Daarbij kan een
overweging zijn dat de bruikbaarheid van een voorziening niet alleen door technische en
functionele aspecten bepaald wordt. Tevens is het denkbaar dat een product dat duurder is dan
een vergelijkbaar product, langer meegaat en dus uiteindelijk goedkoper is. Wat betreft het
kwaliteitsniveau van woonvoorzieningen wordt uitgegaan van de eisen die voortvloeien uit
het Bouwbesluit. Alleen in die gevallen dat bijvoorbeeld door Welstandtoezicht hogere eisen
worden gesteld, kan de gemeente hier een uitzondering op maken.
Het is uiteraard wel mogelijk een voorziening te verstrekken die duurder is dan de
goedkoopst-adequate voorziening, mits de gehandicapte bereid is het prijsverschil voor eigen
rekening te houden.
Bij hantering van het begrip goedkoopst adequaat wordt rekening gehouden met het primaat
van verhuizing naar een aangepaste of tegen minder kosten aanpasbare woning. Het begrip
goedkoopst adequaat zal vooral betekenis hebben als het gaat om pakketten van
voorzieningen waaruit een keuze gemaakt kan worden.
Artikel 1.2 lid 3 geeft drie situaties weer waarin geen voorziening wordt toegekend.
1.2. lid 3 onder a: algemeen gebruikelijk
Het begrip algemeen gebruikelijk is een juridisch begrip. Uit de jurisprudentie blijkt dat van
een algemeen gebruikelijke zaak gesproken wordt wanneer aan enkele voorwaarden voldaan
is:
het moet gaan om een voorziening die niet speciaal voor mensen met een
handicap is bedoeld, met andere woorden een voorziening die ook door niet-
gehandicapten normaal wordt gekocht;
de voorziening dient in normale winkels, bij wijze van spreken op de hoek van de
straat, verkocht te worden;
de voorziening moet een prijs hebben die niet buitengewoon hoog is, waardoor de
voorziening voor grote groepen mensen onbereikbaar wordt.
Als een zaak aan deze drie voorwaarden voldoet zal die in principe als algemeen gebruikelijk
beschouwd moeten worden en zal vergoeding in het kader van de WVG niet plaatsvinden. In
twee situaties moet evenwel een uitzondering op het algemeen gebruikelijk zijn worden
gemaakt.