Artikel 4.2 Het recht op een rolstoel.
In dit artikel is omschreven wanneer een gehandicapte in aanmerking komt voor verstrekking
van een rolstoel. De eerste voorwaarde is dat er sprake is van aantoonbare beperkingen op
grond van ziekte of gebrek (afgeleid van de begripsomschrijving van de gehandicapte).
Voorts moet men (om medisch-ergonomisch redenen) in belangrijke mate aangewezen zijn op
zittend verplaatsen. Ten slotte moeten andere loophulpmiddelen onvoldoende uitkomst
bieden. De noodzaak tot zittend verplaatsen hoeft met de gehele dag, maar wel in belangrijke
mate, aanwezig te zijn.
Voor een collectieve rolstoelvoorziening kan gekozen worden, waimeer het gaat om
gehandicapten in een verzorgingstehuis. Dit kan het geval zijn, wanneer de gehandicapte de
rolstoel alleen gebruikt voor vervoer naar de recreatiezaal of een ruimte waar activiteiten voor
ouderen worden georganiseerd. Om rolstoelen zo efficient mogelijk te gebruiken, kunnen
meerdere personen gebruik maken van een rolstoel. In het geval dat een gehandicapte van een
verzorgingstehuis permanent op een rolstoel aangewezen is, zal een individuele verstrekking
plaats vinden.
Voor sportrolstoelen kunnen ook gehandicapten in aanmerking komen die in het dagelijkse
leven van loophulpen gebruik kunnen maken, maar zonder sportrolstoel niet in staat zijn tot
sportbeoefening.
Artikel 4.3 Bruikleen en eigendom.
Een rolstoel wordt in principe in bruikleen verstrekt.
De wijzigingen in de Regeling inzake financiele tegemoetkomingen en eigen bijdragen WVG
die op 1 april 1996 van kracht is, houden in dat gemeenten voor rolstoelen geen eigen bijdrage
kunnen vragen.
De verstrekking van rolstoelen is met ingang van 1 januari 1996 dus 'om niet'.
Voor wat de sportrolstoel betreft wordt het in 1992 in gang gezette GMD-beleid overgenomen
en wordt een vaste afkoopsom verstrekt, in de vorm van een forfaitaire of gemaximeerde
vergoeding, waarvan de hoogte is vastgesteld in het Besluit financiele tegemoetkomingen
voorzieningen gehandicapten.
Met dit bedrag kan de gehandicapte zich een sportrolstoel aanschaffen waarmee 3 jaar gesport
moet kunnen worden. Dit bedrag is inclusief een bedrag ten behoeve van onderhoud en
reparaties voor deze periode van drie jaar.
Hoofdstuk 5. Het verkrijgen van een voorziening.
De aanvraagprocedure wordt in de Algemene wet bestuursrecht (AWB) geregeld, met name
in hoofdstuk 3, Algemene bepalingen over besluiten, en hoofdstuk 4, Bijzondere bepalingen
over besluiten.
A1 hetgeen in de AWB is geregeld, hoeft niet meer in de verordening te worden geregeld.
Vandaar dat het procedurele deel van de verordening zeer beperkt kan blijven. Voor een goed
begrip worden hier enkele toepasselijke artikelen van de AWB besproken. Zie ook de
algemene toelichting onder paragraaf 7 Algemene wet bestuursrecht.