GEMEENTE LEEUWARDERADEEL Bijlage I bij de Wegsleepverordening voor Leeuwarderadeel A. Veiligheid op de weg en vrijheid van het verkeer Als gevallen waarin verwijdering, overbrenging en inbewaringstelling van voertuigen in het belang van de veiligheid op de weg en de vrijheid van het verkeer (zie artikel 170, eerste lid, aanhef en onder a en b WVW 1994) noodzakelijk zijn, kunnen worden genoemd: Plaats op de weg a. een voertuig is tot stilstand gebracht op een trottoir, voetpad of fietspad, tenzij het een fiets, bromfiets of invalidenvoertuig betreft (zie art. 10 en 5 t/m 7 RVV 1990). Laten stilstaan b. een voertuig is tot stilstand gebracht: 1op een kruispunt, rotonde of een overweg; 2. op een fietsstrook of de rijbaan langs een fietsstrook; 3. op een oversteekplaats of binnen een afstand van 5 meter daarvan; 4. in een tunnel; 5. bij een bord bushalte ter hoogte van de geblokte markering of, indien die markering niet is aangebracht, op een afstand van minder dan 12 meter van het bord, tenzij het stilstaan dient voor het onmiddellijk laten in- en uitstappen van passagiers; 6. op de rijbaan langs een busstrook; 7. op een busbaan of een busstrook met uitzondering van een lijnbus; 8. langs een gele doorgetrokken streep of in strijd met bord E2 van bijlage 1 RVV 1990; 9. op de rijbaan, inclusief de invoeg- en uitrijstrook, van een autosnelweg of autoweg, of - behoudens in noodgevallen- op de vluchtstrook, vluchthaven of berm van zo'n weg. Zie art. 23, 43, tweede lid en 81 RVV 1990 en bord E2 van bijlage 1 bij het RVV 1990) Parkeren c. een voertuig is geparkeerd: 1bij een kruispunt op een afstand van minder dan 5 meter daarvan; 2. voor een inrit of een uitrit; 3. buiten de bebouwde kom op de rijbaan van een voorrangsweg; 4. langs een gele onderbroken streep of in strijd met bord E1 van bijlage 1 RVV 1990;

Historisch Centrum Leeuwarden

Notulen van de gemeenteraad van Leeuwarderadeel | 2004 | | pagina 41