Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs Leeuwarderadeel 2005Artikelsgewijze toelichting
Hierin is bepaald dat het college, in geval in het overleg is medegedeeld dat de indiening van een
bouwplan en begroting achterwege kan blijven en/of er geen nadere toetsing aan wettelijke voor-
schriften of gewijzigde omstandigheden hoeft plaats te vinden (zie artikel 16, vierde lid), binnen
vier weken nadat het overleg tot overeenstemming heefit geleid, de aanvrager uitsluitsel geeft wan-
neer de bekostiging een aanvang neemt. Het zal daarbij in de regel voorzieningen betreffen waar-
voor in een eerder stadium al een offerte is overgelegd, die weinig of geen voorbereidingstijd meer
vergen. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de vervanging van de dakbedekking van een
basisschool (onderdeel van de huisvestingsvoorziening onderhoud).
Lid 5
Wanneer uit het ingevolge het derde lid vastgestelde verslag blijkt dat het overleg over de wijze van
uitvoering uiteindelijk niet uitmondt in een overeenstemming tussen aanvrager en het college, dan is
het college als bestuursorgaan de instantie die dit constateert en meedeelt aan het bevoegd gezag.
Hierbij deelt het college mee wat de overwegingen zijn om niet in te stemmen met de door de aan
vrager gewenste uitvoering. Deze mededeling is een besluit in de zinwan de Awb, waartegen dan
ook voor aanvrager de mogelijkheid van bezwaar en beroep openstaat.
Artikel 16 Goedkeuring bouwplannen en begroting; tijdstip aanvang bekostiging; toetsing
wettelijke voorschriften en nieuwe feiten en omstandigheden; overlegging offertes
Dit artikel is voor een belangrijk deel een nadere uitwerking van de wettelijke bepaling, waarbij een
schoolbestuur dat aanspraak heeft op een vergoeding van een voorziening en bij de uitvoering van
de voorziening als bouwheer optreedt, een bouwplan en de daarbij behorende begroting ter goed
keuring moet indienen bij het college (zie bijvoorbeeld artikel 103 WPO). Tevens geeft de aanvra
ger daarbij aan op welk moment de bekostiging een aanvang dient te nemen.
Indien in het overleg over de uitvoering (zie artikel 15) in afwijking van het uitgangspunt dat de
aanvrager optreedt als bouwheer, wordt afgesproken dat de gemeente het bouwheerschap op zich
neemt, dan is het gestelde in het eerste lid uiteraard niet van toepassing.
De aanvrager moet alleen een begroting bij het bouwplan in te dienen wanneer het een voorziening
betreft waarvoor de vergoeding op basis van de genormeerde benadering (bijlage IV, deel A) is
vastgesteld. Deze begroting zal marginaal getoetst worden zolang de geraamde kosten de genor
meerde vergoeding niet overschrijden.
Met het oog op een goede voortgang van de uitvoering en de duidelijkheid richting aanvrager is in
het tweede lid voorzien in een fatale termijn (maximaal beslaat deze termijn negen weken) waar-
binnen de gemeente het bouwplan en de begroting moet hebben goedgekeurd.
Bij goedkeuring van het bouwplan en begroting stelt het college ook het tijdstip vast waarop de be
kostiging een aanvang neemt. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de wettelijke opdracht om een
dergelijk tijdstip vast te stellen (zie bijvoorbeeld artikel 99, eerste lid WPO). Wanneer de fatale
termijn door het college wordt overschreden dan wordt het bouwplan en de begroting geacht te zijn
goedgekeurd en dient de bekostiging aan te vangen op het tijdstip zoals door de aanvrager is aange-
geven.
Het bepaalde in het derde lid markeert in de procedure rond de uitvoering van het programma het
moment waarop wordt bezien of er zich na vaststelling van het programma nieuwe omstandigheden
hebben aangediend, die het rechtvaardigen om de aanspraak op vergoeding te herzien. Het betreft
hier een nadere invulling van wederom een wettelijke bepaling (zie bijvoorbeeld artikel 101 WPO
in samenhang met artikel 99, eerste lid WPO). Het moment is zodanig gekozen dat door de aanvra
ger nog geen onomkeerbare stappen zijn gezet, zoals bijvoorbeeld het verlenen van een bouwop-
dracht.
De leden 5 en 6 zien op de besluitvorming over de uitvoering van aanvragen waarvoor de offertelijn
geldt, of anders gezegd, waarbij de feitelijke kosten bepalend zijn voor de uiteindelijke vergoeding.
Hierbij is geen sprake van een begroting, dus ook niet van een toets daarvan.
aanpassingen tot en met VNG-ledenbrief (Lbr.02/104) 16 augustus 2002
-TV 17-