Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs Leeuwarderadeel 2005
Bijlage III
II1-1 Overzicht 'Meetinstructie voor het vaststellen van de
brutovloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het primair
onderwijs'
De vaststelling van de brato vloeroppervlakte van een schoolgebouw:
De bruto vloeroppervlakte van een gebouw is de som van de brato vloeroppervlakten van alle
onderwijsraimten en andere raimten op alle vloemiveaus.
De brato vloeroppervlakte van ieder vloemiveau wordt begrensd door de buitenomtrek c.q.
het buitenvlak van de begrenzing van het gebouw op vloerhoogte.
De oppervlakte van trappen en liften dient op ieder vloemiveau tot de brato vloeroppervlakte
te worden gerekend.
De oppervlakte van verbindende raimten tussen in of aanpandige gymnastieklokalen wordt
toegerekend aan het lesgebouw.
Bij scheidingswanden tussen het lesgebouw en in of aanpandig gelegen gymnastieklokalen
wordt de brato vloeroppervlakte gerekend tot het hart van de scheidingsconstractie.
Tot de brato vloeroppervlakte wordt niet gerekend een schalmgat of een vide, voor zover de
oppervlakte daarvan groter is dan 4 m2.
Uitzonderingen:
In- en aangebouwde fietsenstallingen en bergingen die uitsluitend van buitenaf bereikbaar
zijn, worden niet tot de brato vloeroppervlakte gerekend.
Indien de brato vloeroppervlakte niet of moeilijk te bepalen is, mogen de netto oppervlakten
van alle raimten worden opgeteld. De brato vloeroppervlakte wordt dan verkregen door de
gevonden netto vloeroppervlakte te vermenigvuldigen met de factor 1,1.
Bij zolderraimten, kelders of souterrains in gebraik als onderwijsraimte of andere raimte,
wordt de brato vloeroppervlakte bepaald door de nettovloeroppervlakte van dat deel van de
raimte met een vrije hoogte 2,60 m te vermenigvuldigen met de factor 1,1.
Voorzover een zolderraimte, kelder of souterrain wordt gebraikt als berging, keuken,
stencilraimte of werkkast telt deze niet mee voor de berekening van de brato
vloeroppervlakte.
incl. aanpassingen VNG ledenbrief nr. lbr.02/104 d.d. 16 augustus 2002
-Bill 19-
