Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs Leeuwarderadeel 2005 Toelichting Bijlage I TOELICHTING Algemeen De wet geeft in artikel 100 expliciet aan op grond waarvan een voorziening kan worden ge- weigerd. Voor toepassing van de weigeringsgronden dienen deze artikelen nog nader te wor den uitgewerkt. Dat vindt in deze bijlage plaats door per voorziening de beoordelingscriteria te beschrijven. Ze hebben betrekking op eisen qua aanwezigheid van leerlingen, prognoses, oppervlakten/capaciteit van gebouwen, bouwkundige staat van een gebouw enzovoort. De noodzaak van de aangevraagde voorziening(en) - of van mogelijke altematieve voorzieningen - voor de desbetreffende school wordt vastgesteld op basis van de beoordelingscriteria. Na toepassing van de beoordelingscriteria kan er antwoord worden gegeven op de vraag: 'Is de voorziening noodzakelijk?' De noodzaak van een voorziening zal in het algemeen afhangen van: de capaciteit van het gebouw of de gebouwen die door de school worden gebruikt; de (onderhouds)staat van het gebouw of de gebouwen; het leerlingaantal nu en op korte en/of lange termijn; de mogelijkheid via andere en eenvoudiger voorzieningen adequaat de noodzaak van de gevraagde voorziening op te heffen. Veel voorzieningen vragen een forse investering. Een gebruik gedurende ten minste een be- paalde periode voorkomt dat de investering als desinvestering gaat gelden. De minimaal ge- wenste termijn van zekerheid over het aantal leerlingen en daarmee het gebruik van de voor ziening, is evenredig met de zwaarte van de voorziening in financiele zin. De prognose die wordt gevraagd, dient ertoe het verwachte aantal leerlingen voor een aantal jaren zo nauwkeu- rig mogelijk te voorspellen. Toekenning van huisvestingsvoorzieningen - behalve bij onderwijsleerpakket en meubilair, bij medegebruik, bij constructiefouten en bij vervanging of herstel van schade in geval van bijzondere omstandigheden - kan plaatsvinden, indien volgens de prognose, die voldoet aan de prognosecriteria (in bijlage II), voldoende duidelijkheid bestaat over het voortbestaan van het instituut of de nevenvestiging voor een termijn van minimaal vier jaren. Indien de gevraagde voorziening een voor blijvend gebruik bestemde voorziening (nieuw- bouw, uitbreiding, ingebruikneming of aanpassing) betreft, is de termijn voor de prognose in elk geval vijftien jaren te rekenen vanaf het gewenste jaar van bekostiging. Voor nieuwbouw en voor uitbreiding kan de voorziening - afhankelijk van de verwachte duur van het gebruik en de mogelijkheden van medegebruik of ingebruikname van een bestaand gebouw - in tijdelijke vorm (noodbouw en dergelijke) of in permanente vorm worden gereali- seerd. Nieuwbouw is slechts aan de orde indien het gaat om een nieuw instituut of om een nieuwe afdeling. In alle andere gevallen gaat het om vervangende bouw, voor het hele insti tuut of voor een deel daarvan, of om uitbreiding, bijvoorbeeld ter vervanging van een bouw- kundig slecht gebouw. Indien het huidige leerlingaantal niet kan worden ondergebracht in de school (eventueel ge- huisvest in meerdere gebouwen), ontstaat er in principe aanspraak op een voorziening waar- mee het tekort aan huisvestingscapaciteit kan worden opgeheven. In welke vorm de extra capaciteit voor het desbetreffende instituut ter beschikking komt, hangt af van de mogelijkheden van het college om gebruik te maken van beschikbare capaci teit bij andere scholen. Dit beperkt zich in principe tot de gebouwen in gebruik bij het primair onderwijs en het voortgezet onderwijs. Bij medegebruik is geen lange termijnprognose no- aanpassingen tot en met VNG-ledenbrief (nr. lbr.02/104) d.d. 16 augustus 2002 -Toelichting BI 2-

Historisch Centrum Leeuwarden

Notulen van de gemeenteraad van Leeuwarderadeel | 2004 | | pagina 183