5
Hoofdstuk 8: inlichtingen verantwoording en ontslag
1De leden van het dagelijks bestuur zijn, tezamen en ieder afzonderlijk, aan het algemeen bestuur
verantwoording verschuldigd voor het door hen gevoerde bestuur.
2. Zij geven ongevraagd aan het algemeen bestuur alle informatie die voor een juiste beoordeling van het door
het dagelijks bestuur te voeren en gevoerde bestuur nodig is.
3. Zij geven tezamen, dan wel afzonderlijk, aan het algemeen bestuur, wanneer dit bestuur of een of meer leden
daarvan hierom verzoekt, alle gevraagde inlichtingen.
4. Een lid van het dagelijks bestuur kan door het algemeen bestuur worden ontslagen, indien dit lid het
vertrouwen van het algemeen bestuur niet meer bezit. In dit geval is art. 49 van de Gemeentewet van
overeenkomstige toepassing.
5. De leden 1 tot en met 4 zijn van overeenkomstige toepassing op de voorzitter voor het door hem gevoerde
bestuur.
1Het algemeen en het dagelijks bestuur geven aan de raden van de gemeenten ongevraagd alle informatie die
voor een juiste beoordeling van het door het bestuur gevoerde en te voeren beleid nodig is.
2. Het algemeen en het dagelijks bestuur verstrekken aan de raden van de deelnemende gemeenten alle
inlichtingen die door een of meer leden van die raden worden verlangd.
1Een lid of een plaatsvervangend lid van het algemeen bestuur verschaft de raad die dit lid heeft aangewezen
met inachtneming van artikel 16 van de Wet gemeenschappelijke regelingen alle inlichtingen, die voor die raad
of door een of meer leden van die raad worden verlangd en wel op de in het reglement van orde voor de
vergaderingen van die aangegeven wijze.
2. Een lid of een plaatsvervangend lid van het algemeen bestuur is de raad die dit lid heeft aangewezen, met
inachtneming van artikel 16 van de Wet gemeenschappelijke regelingen, verantwoording verschuldigd voor het
door hem in dat bestuur gevoerde beleid en wel op de het reglement van orde voor de vergaderingen van die raad
aangegeven wijze.
3. Een lid of een plaatsvervangend lid van het algemeen bestuur kan door de raad, die hem heeft aangewezen,
worden ontslagen, indien dit lid het vertrouwen van de raad niet meer bezit.
Hoofdstuk 9: Het personeel
1De dienst kan personeel aanstellen. De rechtspositie van het personeel wordt vastgesteld door het algemeen
bestuur. Op het personeel van de dienst is de Collectieve arbeidsvoorwaarden regeling voor het
gemeentepersoneel en de U.w.o. van toepassing.
2. Met betrekking tot de toepassing van arbeidsvoorwaarden, welke buiten de kaders van een (collectieve)
overeenkomst of andere bindende regeling vallen, wordt door het algemeen bestuur beslist.
3. De aanstelling, schorsing en ontslag van personeel dat wordt beloond beneden het niveau van functieniveau
10 geschiedt door de directeur, aanstelling, schorsing en ontslag van personeel dat wordt beloond op
functieniveau 10 en hoger geschiedt door het dagelijks bestuur.
Artikel 16: Intern
Artikel 17: Extern (door algemeen en dagelijks bestuur)
Artikel 18: Extern (door individuele leden van het algemeen bestuur)
Artikel 19: Personeel