6
Hoofdstuk 10: Het beleidsplan en het beleidsverslag
1Het algemeen bestuur stelt voor elk kalenderjaar een beleidsplan, zoals bedoeld in artikel 110 1e lid onder a
van de Gemeentewet, vast nadat de raden zijn geconsulteerd. Het beleidsplan heeft betrekking op de uitvoering
van de taken genoemd onder artikel 5.
Het beleidsplan wordt ter goedkeuring aan de raden voorgelegd.
2. Indien de raad van een gemeente, ten aanzien van een bepaald onderwerp, een eigen beleid wenst uit te
voeren, dat afwijkt van het beleid welke het algemeen bestuur met betrekking tot dit onderwerp, in meerderheid
voorstaat, wordt ook het afwijkende beleidsstandpunt van deze gemeente in het beleidsplan opgenomen en door
de dienst ten behoeve van deze gemeente uitgevoerd. Met betrekking tot de fmanciele gevolgen van dit lid is
artikel 23 lid 2 onder A 2 van toepassing
3. Het algemeen bestuur stelt na afloop van elk kalenderjaar een beleidsverslag, zoals bedoeld in artikel 110
le lid onder b van de gemeentewet, vast. Het beleidsverslag heeft betrekking op de uitvoering van de taken
genoemd onder artikel 5.
4. Het beleidsverslag wordt ter goedkeuring aan de raden voorgelegd.
Hoofdstuk 11: Financiele bepalingen
Het algemeen bestuur stelt voorschriften vast ter zake van het fmancieel - en administratieve beheer van de
dienst. Artikel 213 van de Gemeentewet is van overeenkomstige toepassing.
1Het dagelijks bestuur zendt jaarlijks voor 1 mei, een ontwerpbegroting van de dienst voor het komende
kalenderjaar, vergezeld van een behoorlijke toelichting, toe aan de raden van de gemeenten.
2. De ontwerp begroting wordt door de zorg van de gemeenten voor een ieder ter inzage gelegd en tegen
betaling van de kosten algemeen verkrijgbaar gesteld. Artikel 190 2e en 3e lid van de Gemeente wet is van
overeenkomstige toepassing.
3. De raden van de deelnemende gemeenten kunnen binnen twee maanden na toezending van de
ontwerp begroting het dagelijks bestuur van hun gevoelen doen blijken. Het dagelijks bestuur voegt de
commentaren waarin de gevoelens van de raden zijn vervat, bij de ontwerpbegroting, zoals deze aan het
algemeen bestuur wordt aangeboden.
4. Het algemeen bestuur stelt de begroting nadat de onder het vorige lid genoemde termijn van twee maanden is
verstreken zo spoedig mogelijk vast, doch in ieder geval voor 10 juli van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor
de begroting moet dienen.
5. Terstond na de vaststelling zendt het algemeen bestuur de begroting aan de raden van de gemeenten.
6. Het dagelijks bestuur zendt de begroting binnen twee weken na vaststelling, doch in ieder geval voor 15 juli
van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting moet dienen, aan Gedeputeerde staten.
7. Het bepaalde in dit artikel is van overeenkomstige toepassing op de besluiten tot wijziging van de begroting.
Artikel 23: Bijdragen van de gemeenten
1In de begroting wordt aangegeven welke bijdrage elke gemeente verschuldigd is voor de uitvoering van de
taken van de dienst. Op de gemeentelijke bijdrage wordt de vergoeding voor diensten van de gemeente aan de
dienst in mindering gebracht.
2. De kosten die de dienst aan de gemeenten toerekent, bestaan uit directe en indirecte kosten:
a. Directe kosten
Deze kosten worden rechtstreeks toegerekend aan de gemeente waarvoor de kosten zijn gemaakt.
1Programmakosten: uitkeringskosten, kosten van leningen en andere verstrekkingen die voortvloeien
uit toepassing van wet en regelgeving, als bedoeld in art. 5, onder aftrek van ontvangsten uit
vorderingen.
2. Alle extra uitvoeringskosten van de dienst, die worden veroorzaakt door gemeentelijk
bijstandsbeleid, dat afwijkt van het algemene beleid van de dienst.
Artikel 20: Beleidsplan
Artikel 21: Geldelijk beheer en de boekhouding
Artikel 22: Begrotingsprocedure