jonroerende zaken voor zover die bestemd zijn te worden gebruikt voor de publieke dienst van
de gemeente, met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die bestemd zijn te
worden gebruikt voor het geven van onderwijs;
k. straatmeubilair, waaronder begrepen alle zodanige gebouwde eigendommen - niet zijnde
gebouwen - welke zijn geplaatst ten gerieve of in belang van het publiek, ten dienste van het
verkeer of ter verfraaiing van de gemeente, zoals lichtmasten, verkeersinstallaties,
standbeelden, monumenten, fonteinen, banken, abri's, hekken en palen;
1. plantsoenen, parken en waterpartijen, die bij de gemeente in beheer zijn of waarvan de
gemeente het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, met uitzondering van
delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning;
m. begraafplaatsen, umentuinen en crematoria, een en ander met uitzondering van delen van
zodanige onroerende zaken die dienen als woning;
n. sportvelden - niet zijnde gebouwen - ten gerieve of in belang van publiek en beoefenaren van
de sport;
o. j achthavens - niet zijnde gebouwen - ten gerieve of in belang van publiek en beoefenaren van
de watersport.
2. De vrijstelling met betrekking tot de in onderdeel j. van het eerste lid bedoelde onroerende zaken
voor de eigenarenbelasting geldt niet voor zover de gemeente van die zaken niet het genot heeft
krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.
Artikel 5 Belastingtarieven
1Voor elke voile 2.268 van de heffingsmaatstaf bedraagt:
a. de gebruikersbelasting
b. de eigenarenbelasting
2. Het bedrag van de belasting wordt per belastingaanslag naar
beneden afgerond op hele euro's.
3. Voor belastingbedragen tot 10 vindt geen invordering plaats.
Voor toepassing van de vorige volzin wordt het totaal van de op
een aanslagbiljet verenigde verschuldigde bedragen onroerende-
zaakbelastingen of andere heffingen aangemerkt als een belasting
bedrag.
Artikel 6 Wiize van hefting
De belastingen worden bij wege van aanslag geheven.
Artikel 7 Termiinen van betaling
1In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden
betaald in vijf gelijke termijnen waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend
op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de volgende
termijnen telkens twee maanden later.
2. De Algemene Termijnwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.
Artikel 8 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders
2,71
3,38
De invordering geschiedt volgens de leidraad invordering. Het college van burgemeester en
wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffmg en de invordering van de onroerende
zaakbelastingen.