meter hoogte staat. Dus bij gelijke goot- en nokhoogtes zal het bijgebouw altijd 1,5
meter onder het hoofdgebouw zitten.
8. Nadere eisen bouwwerken geen gebouwen zijnde lichtmasten
In de milieuvergunning is over de verlichting van de buitenmanege reeds een
voorschrift gewijd, teneinde lichthinder zoveel mogelijk te voorkomen.
Lichtmasten dienen niet onder de werking van dit voorschrift te vallen, danwel de
maximale hoogte van lichtmasten dient verhoogd te worden naar 8 meter. Het
voorkomen van lichthinder is reeds in de milieuvergunning geregeld. Overigens
kan worden gesteld dat bij hogere lichtmasten de lichtbundel meer naar beneden
gericht kan worden, en er dus sprake zal zijn van minder lichthinder.
Planonderdeel woningbouw
1Locatie
Ondergetekenden hebben reeds eerder uitgebreid gemotiveerd dat zij de mening
zijn toegedaan dat nieuwbouw van woningen parallel aan de Holdingawei
(inbreidingslocatie) om planologische en milieutechnische redenen de voorkeur
verdient boven de huidige voorgestelde locatie.
2. Woningbouw en scheiding woonfunctie met paardenhouderij
De gemeente heeft een poging gedaan te komen tot een betere scheiding tussen
beide functies door de ontsluitingsweg aan te leggen tussen de beide functies. Er
wordt echter gegoocheld met cijfers. De gemeente stelt dat er sprake dient te zijn
van minimaal 50 meter afstand tussen de paardenhouderij en de woningen (VNG-
brochure bedrijven en milieuzoneringen). In deze notitie wordt uitgegaan van een
gemiddelde bednjfsgrootte. Het onderdeel stankhmder is volgens de gemeente in
de onderhavige situatie leidend. De gemeente stelt, omdat er volgens haar sprake is
van een "nevenbedrijf paardenhouderij" dat de stankhinder onder het gemiddelde
zal liggen, hetgeen een kortere afstand van 30 meter zou rechtvaardigen. Deze
redenatie houdt echter geen stand. Of er nu sprake is van een volwaardig bedrijf,
of van een nevenbedrijf, beide beschikken ze bijvoorbeeld over een mestopslag, en
in beide situaties zal er sprake zijn van stankhinder. Hiermee willen wij aangeven
dat het onjuist is te veronderstellen dat de stankhinder evenredig loopt met de
omvang van het bedrijf. Dit kan ook worden afgeleid uit de stanlcgrafieken welke
deel uitmaken van de brochure veehouderij en hinderwet. Overigens is stankhinder
niet het enige hinderaspect waar naar gekeken moeten worden bij de toepassing
van de genoemde richtlijn. Ook stofhinder vanwege de aanwezige buitenmanege
dient te worden meegewogen.
3Minimale afstanden Richtlijn Bedrijven en Milieuzonering
Op basis van deze richtlijn is er sprake van een categorie 3 inrichting. Daarbij
wordt een minimale afstand gehanteerd van 100 meter tot de bestemming
paardenhouderij. Daardoor is woningbouw op het zuidelijke gedeelte van de
nieuwbouwlocatie planologisch onmogelijk.
4. Minimale afstanden omgekeerde werking Richtlijn Veehouderij en Hinderwet
Op de bij de milieuvergunning behorende kaart is de nieuwe paardenstal vergund
op een locatie ten westen van de bestaande bebouwing. De omgeving kan worden
gekenmerkt als een categorie I omgeving, waarbij een afstand van minimaal 100
meter tussen woningen van derden en bestaande inrichtingen in acht dient te
worden genomen.
5. Fasering nieuwbouw
Bij het goedkeuringsbesluit van GS (28 September 2001) is aangegeven dat er
sprake moet zijn van een harde fasering. De argumenten zoals deze golden, gelden
5
9