vervoersbehoefite en er geen collectief systeem is dat in de vervoersbehoefte geheel of
gedeeltelijk kan voorzien.
In artikel 26. van de Verordening is vastgelegd dat erboven een bepaalde inkomensgrens geen
vervoerskostenvergoeding voor (bruikleen)auto's of (rolstoel)taxi's wordt verstrekt. Ook de
verstrekking van een bruikleenauto valt hieronder. Het uitgangspunt hierbij dat boven de
inkomensgrens mensen in het algemeen de kosten van een auto of een taxi geacht worden zelf
te kunnen dragen. Voor het beleid van de Dienst wordt uitgegaan van de in de Wvg geldende
grens van 1,5 maal het geldende sociaal minimum.
Ad b.
Artikel 25. van de Verordening bepaalt dat, indien de gehandicapte of zijn partner een
personenauto heeft, alsmede zelf (of de partner) een geldig rijbewijs heeft, een
keuzemogelijkheid krijgt, althans indien collectief vervoer gei'ndiceerd is. Aangezien men in
principe is aangewezen op het collectief vervoerssysteem wordt de fmanciele
tegemoetkoming in deze situatie daarom gelijk gesteld aan het gemiddelde bedrag dat,
omgeslagen per persoon, door de Dienst wordt uitgegeven ter financiering van het collectieve
vervoersysteem. De tegemoetkoming wordt jaarlijks op 1 januari vastgesteld, op basis van het
aantal deelnemers aan het collectief vervoersysteem op 31 december van het voorafgaande
jaar, alsmede op basis van de door de vervoerder over dat jaar in rekening gebrachte kosten.
Veiligheidshalve is er een maximum verbonden aan de hoogte van de vergoeding. De hoogte
van dit maximum bedrag is vastgesteld in artikel 23 onder b. van het dit besluit. Het
vorenstaande betekent dat, indien de client voor de mogelijkheid van een fmanciele
tegemoetkoming voor de eigen auto kiest, de fmanciele tegemoetkoming elk jaar moet
worden bij gesteld.
Ad f.
Het gaat hier om de kosten van onderhoud en reparatie van de zgn. buitenwagen. Met name
de categorie die niet in het kader van de WVG of Wmo is verstrekt. Gelijk aan de werkwijze
bij de rolstoelen worden ook deze kosten volledig vergoed.
Pagina van 20
17