Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslan
wordt onder andere naar de verklaringsgrakl en de herverdeeleffecten gekeken. Het
volgende is onder andere in het technisch verslag van APE opgenomen:
Verklaringsgraad:
De effecten van het al dan niet meenemen van de samenwerkingsverbanden in de
schattingen op de gewichten van lage inkomens, de eenouderhuishoudens en de vaste
voet zijn betekenisvol
'Statistische toetsing geeft aan dat de effecten van de verdeelkenmerken op de
uitgaven bij de samenwerkingsverbanden significant verschillen van die bij de
afzonderlijk gebudgetteerde gemeenten. Met andere woorden, gemeenten en
gezamenlijk gebudgetteerde samenwerkingsverbanden mogen op statistische gronden
niet worden meegenomen.
De verschillen ontstaan dus met name op de verdeelkenmerken lage inkomens en het
aantal eenouderhuishoudens. Interessant hierbij is wat APE in haar rapport op
bladzijde 24 vermeld:
'De voorgestelde modelaanpassingen leiden hier en daar tot betekenisvolle
verschuivingen in de gewichten. Het gewicht van de maatstafLage Inkomens wordt
duidelijkgroter bij zowel WWB2007 als APE 2007. Waarschijnlijk speelt hierbij een
rol dat de samenhang tussen het aantal huishoudens met een laag inkomen en de
hoogte van de bijstandsuitgaven in kleine gemeenten minder sterk is dan in grotere
gemeenten. Als de gezamenlijk gebudgetteerde samenwerkingsverbanden, en daarmee
ook een groot aantal kleine gemeenten, buiten de analyse blijven, wordt de samenhang
tussen Lage Inkomens en bijstandsuitgaven sterker. Het omgekeerde geldt voor de
samenhang tussen het aantal eenouderhuishoudens en de bijstandsuitgaven. Het
gewicht van deze maatstaf neemt af; waarschijnlijk omdat de samenhang met
bijstandsuitgaven op het platteland sterker is.
Dus de twee kenmerken lage inkomens en eenouderhuishoudens wijken weliswaar af
van het gemiddelde, maar heffen elkaar ook weer op of anders gezegd houden elkaar
in evenwicht. Over het totaal verschilt de schattingskwaliteit of verklaringsgraad van
het model met of zonder samenwerkingsverbanden dan ook nauwelijks: 95,8 om 95,9.
Afwijking op genoemde kenmerken lijkt dan ook voor de verklarende werking van
verdeelmodel niet veel uit te maken.
Herverdeeleffecten:
De absolute herverdeeleffecten zijn in een model zonder samenwerkingsverbanden iets
kleiner dan in het uitgangsmodel 10,8% om 11,0%.
Er wordt in het technisch verslag ook een tabel gepubliceerd die het percentage
gemeenten meet dat binnen de 10% en 15% aan herverdeeleffecten valt. De keus voor
de grens van 10% komt ons vreemd over wetende dat het ex-ante herverdeeleffect
beperkt wordt tot 7,5%. Aangezien deze grens al als de maximaal aanvaardbare
afwijking is gemarkeerd zou het logischer zijn als deze grens gehanteerd was.
Overigens rijst bij ons sterk de vraag wat de uitkomst zal zijn als er onderzoek wordt
gedaan naar de effecten van de verdeelkenmerken op de uitgaven van gemeenten uit
verschillende grootteklasse. Een dergelijk onderzoek is naar ons weten niet gedaan dan
wel niet gepubliceerd maar zou heel goed ook significante verschillen in zowel de
verdeelkenmerken als herverdeeleffecten kunnen opleveren.
4
Aut: RD
d.d.: 1-11-2006