Hoofdstuk 1 Aanleiding
Op 1 januari 2007 is de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) in werking treden. De
Welzijnswet, de Wet Voorzieningen Gehandicapten (die beide vervallen) en de huishoude-
lijke verzorging uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten gaan in de WMO op. De
WMO heeft als doel dat iedereen kan deelnemen aan de samenleving. Maar meedoen is niet
voor iedereen even vanzelfsprekend. Ouderdom, handicap, sociaal economische klasse of
'moeilijkheden thuis' kunnen hindemissen opwerpen om volop in de maatschappij te
participeren. De WMO wil mensen in staat stellen om mee te doen, zodat mensen zichzelf
beter kunnen redden. Actief burgerschap en participatie zijn hierbij sleutelwoorden. Burgers
moeten meedoen, meepraten en meebeslissen. De gemeente wordt met de WMO
verantwoordelijk voor de maatschappelijke ondersteumng. Dat betekent dat er een groter
beroep wordt gedaan op de eigen verantwoordelijkheid van mensen om voor elkaar te zorgen
en een bijdrage te leveren aan een leefbare samenleving. Binnen dit kader zijn veel
vrijwilligers van oudsher op de een of andere wijze al actief. Tal van sectoren kunnen niet
zonder hen. Door allerlei factoren (individualisering, overvloed aan onnodige regels, andere
prioriteiten en vrijetijdsbesteding etc.) staat de vrijwillige mzet echter onder druk. Deze
ontwikkeling vraagt om beleid gericht op het zo goed mogelijk ondersteunen en stimuleren
van die talloze burgers die zich vrijwillig inzetten voor hun buurt, hun dorp of voor andere
mensen die een beetje extra hulp goed kunnen gebruiken om mee te kunnen doen in onze
samenleving.
De WMO spreekt niet van vrijwilligerswerk maar van vrijwillige inzet. Vrijwillige inzet staat
voor alle manieren waarop burgers onbetaalde activiteiten vemchten voor anderen. Hiermee
komt het brede terrein van vrijwilligersbeleid beter tot uitdrukking. Het gaat niet alleen om
het vrijwilligerswerk in georganiseerd verband zoals bij de sport en bij culturele verenigingen,
maar ook om kleinschalige informele en ongeorgamseerde burgerimtiatieven, om
maatschappelijke stages en om mantelzorg.
Met de invoering van de WMO komt met name de mantelzorg scherper in beeld. Steeds meer
mensen zullen langer zelfstandig thuis (moeten/willen) wonen, en hebben hierbij hulp nodig.
In de sector van de mantelzorg is dan ook sprake van vrijwillige inzet, ook al is dit vaak geen
keuze omdat het je overkomt. Het betreft hier in de eerste plaats intensieve zorg en inzet
(meer dan 8 uur per week) voor hulpbehoevenden, die geboden wordt door personen uit de
directe omgeving (partner, kinderen, buren, vrienden). Dat mantelzorgers hierbij
ondersteuning kunnen gebruiken is een belangrijk aandachtspunt.
Ook betreft het zorg die een vrijwilliger kan bieden, niet vanuit een sociale relatie met de
zorgvrager, maar vanuit een eigen bewuste keuze. Of iemand bereid is om zich kosteloos voor
een ander of de samenleving (b.v. via een sportvereniging) in te spannen is mede afhankelijk
van de aantrekkelijkheid van het vrijwilligerswerk. De gemeente kan daarin een belangrijke
rol spelen door een beleid te maken op de vrijwillige inzet. Hoe meer scholing, inspraak,
afstemming op individuele kwaliteiten en interesses, onkostenvergoeding en waardering, hoe
meer mensen het de moeite waard vinden. Ook blijkt uit landelijk onderzoek dat het vinden en
binden van de vrijwilligers vaak gemakkelijker verloopt in geprofessionaliseerde orgamsaties.
Organisaties die tijd en deskundigheid bezitten om vrijwilligers te enthousiasmeren en te
coachen.
Een belangrijk prestatieveld in de WMO is dan ook prestatieveld 4, waarbij het gaat om het
ondersteunen van mantelzorgers en vrijwilligers.