kunnen worden, aan te spreken zijn of verplicht zijn getuigenis af te leggen over hetgeen zij in
de vergadering zeggen of schriftelijk overleggen.
Het tweede lid heeft naast de leden die het woord voeren, ook betrekking op de wethouders,
de secretaris, de griffier of andere personen, die het woord voeren. De voorzitter kan hen tot
de orde roepen. Indien zij hieraan geen gehoor geven, kan hen het woord worden ontzegd.
De bevoegdheid die in het tweede lid aan de voorzitter wordt gegeven om een spreker over
een aanhangig onderwerp het woord te ontzeggen, gaat minder ver dan de mogelijkheid die
artikel 26, derde lid, van de Gemeentewet biedt om aan dat lid, dat door zijn gedragingen de
geregelde gang van zaken belemmert, de toegang tot de vergadering te ontzeggen. De
laatstgenoemde bevoegdheid van de voorzitter blijft echter onverlet. Artikel 23 is slechts een
aanvulling op de Gemeentewet. Een besluit van de voorzitter om iemand het woord te
ontnemen is een op feitelijk handelen gerichte beslissing met een intern karakter. Dit is geen
besluit in de zin van artikel 1:3 Awb. (JB 9 (2002) 138).
Onder interruptie is overigens niet te verstaan het geven van tekenen van goed- of afkeuring;
deze uitingen worden beschouwd als verstoringen van de orde. Voor wat betreft de
handhaving van de orde op de publieke tribune wordt verwezen naar de artikel 49 van dit
reglement.
Artikel 24 Beraadslaging
Teneinde de vergaderduur niet te zeer te verlengen wordt over een voorstel dat in onderdelen
of artikelen is verdeeld, in principe in zijn geheel beraadslaagd. In het eerste lid is een
uitzonderingsmogelijkheid opgenomen.
Door de toevoeging 'of een lid van de raad' wordt ook raadsleden het recht toegekend om
voor te stellen een voorstel gesplitst te behandelen. Dit brengt tot uitdrukking dat de raad zijn
eigen werkwijze bepaalt. Het recht is aan ieder individueel raadslid toegekend. Dit past in het
streven naar dualisering, aangezien dualisering versterking van de vertegenwoordigende en
daarmee agenderende rol van de raad veronderstelt. Hiervoor dienen ook individuele
raadsleden en kleine fracties over adequate instrumenten te beschikken.
Indien de schorsing als bedoeld in het tweede lid aan het einde van de tweede termijn
plaatsvindt, zijn er vervolgens twee mogelijkheden: er wordt direct tot stemming overgegaan
of aan de beraadslagingen wordt een derde termijn toegevoegd (zie artikel 21).
In het tweede lid wordt onder meer gesproken over het college dat de mogelijkheid krijgt tot
nader beraad. Dit is uiteraard alleen het geval indien het college bij de bespreking van het
betreffende onderwerp vertegenwoordigd is.
Artikel 25 Deelname aan de beraadslaging door anderen
Deze bepaling is noodzakelijk in verband met het in artikel 22 Gemeentewet geregelde
verschoningsrecht. Het is uiteraard ook mogelijk dat de raad bepaalt dat een bepaalde
functionaris in bepaalde gevallen altijd aan de beraadslaging mag deelnemen (bijvoorbeeld de
voorzitter van de deelgemeenteraad aan de beraadslaging over deelgemeente-
aangelegenheden).
De raad kan op grond van artikel 3,4 respectievelijk 12 bepalen dat de griffier, de secretaris
en de wethouder(s) deelnemen aan de beraadslagingen. De burgemeester heeft het recht (het
woord te voeren en) deel te nemen aan de beraadslagingen op grond van artikel 21, eerste lid
van de Gemeentewet. De strekking van artikel 25 blijft alleen onveranderd wanneer aan het
eerste lid de griffier, de wethouder en de secretaris worden toegevoegd. Daarmee blijft het
artikel uitdrukken dat de raad kan beslissen dat anderen kunnen deelnemen aan de
beraadslagingen.