Voor wat betreft de besluitvormingsprocedure omtrent een motie wordt opgemerkt, dat over
een motie een apart besluit wordt genomen. Voor de beraadslaging over een motie over een
aanhangig onderwerp geldt, dat deze niet plaatsvindt in afzonderlijke termijnen, maar
gelijktijdig met de beraadslaging over het onderwerp, waarop de motie betrekking heeft. Een
besluit over een motie over een niet op de agenda opgenomen onderwerp vindt aan het einde
van de vergadering plaats. Dergelijke moties benaderen de in artikel 36 geregelde
initiatiefVoorstellen. Dualisering veronderstelt versterking van de vertegenwoordigende en
controlerende functie van de raadsleden. Hiervoor dienen ook individuele raadsleden en kleine
fracties te beschikken over adequate instrumenten. Dat wil zeggen dat het voor een effectief
gebruik van deze instrumenten wenselijk is dat ook het individuele raadslid zonder
belemmeringen toegang tot het gebruik daarvan heeft. De mogelijkheid om zonder
drempelsteun een moties in te dienen staat dan ook ten dienste van een effectieve uitoefening
van de inkadering en controle door de raad.
Artikel 35 Voorstellen van orde
De voorzitter legt aan de raad ter beslissing voor of er inderdaad sprake is van een voorstel
van orde. Over een voorstel van orde wordt direct, zonder beraadslaging, besloten door de
raad. Bij staken van stemmen is het voorstel niet aangenomen, (artikel 32, lid 4 Gemeentewet
is hierop niet van toepassing). Een voorstel van orde betreft bijvoorbeeld het schorsen van de
vergadering voor een pauze. Indien het gaat om een niet geagendeerd voorstel, dient de
procedure van een initiatiefVoorstel gevolgd te worden (artikel 36).
Artikel 36 Initiatiefvoorstellen
Het is de taak van het college aan de raad de nodige voorstellen te doen. Maar raadsleden
kunnen ook zelf een voorstel voor een ontwerpverordening of ontwerpbeslissing ter
behandeling bij de raad indienen. Hiervoor is het recht van initiatief toegekend.
In artikel 147a, eerste lid, van de Gemeentewet is dit uitgewerkt. Het tweede lid van dit artikel
bepaalt dat de raad regelt op welke wijze een initiatiefVoorstel voor een verordening wordt
ingediend en behandeld. Het eerste tot en met het derde lid van artikel 36 voorzien hierin.
Artikel 147a, derde lid, bepaalt in tegenstelling tot artikel 147a, tweede lid, dat voor andere
initiatiefVoorstellen geen verplichte behandeling voorgeschreven is. Dit betekent dat de raad
(aanvullende) voorwaarden kan stellen aan het in behandeling nemen van een ander
initiatiefVoorstel. Het vierde lid geeft hiervoor - in aanvulling op de eerste drie leden
voorschriften.
Algemeen uitgangspunt is dat dualisering de versterking van de vertegenwoordigende en
controlerende functie van de raadsleden inhoudt. Hiervoor dienen ook individuele raadsleden
en kleine fracties te beschikken over adequate instrumenten. Voor een effectief gebruik van
deze instrumenten is het wenselijk dat ook het individuele raadslid zonder belemmeringen
toegang tot het gebruik daarvan heeft. Het ontbreken van drempelsteun bij het recht van
initiatief staat ten dienste van een effectieve uitoefening van de inkadering en controle door de
raad. Ook kleine fracties en individuele raadsleden worden zo in staat gesteld actief deel te
nemen aan de controlerende, vertegenwoordigende en budgettaire functie.
Het tweede lid houdt in dat de voorzitter het initiatiefVoorstel zo spoedig mogelijk op de
agenda plaatst, maar de voorzitter plaatst het voorstel echter niet meer op de agenda, nadat de
oproep verzonden is. Dit laat de mogelijkheid onverlet voor het individuele raadslid om op
grond van artikel 7, derde lid, het initiatiefVoorstel toch aan de agenda toe te voegen.
Aangezien het voor de hand ligt om de raad tevens de mogelijkheid te geven om een
initiatiefVoorstel tezamen met een ander geagendeerd voorstel of onderwerp te behandelen, is
dit in het derde lid opgenomen. Een initiatiefVoorstel hoeft formeel niet langs het college,