De inhoud van artikel 21 in de Verordening is gewijzigd. Voorzieningen van bouwkundige of woontechnische aard zijn over het algemeen kostbaar en het terugvorderen van gelden besteed aan woonvoorzieningen bij de verkoop van een woning, is dan ook ten behoeve van de financiering van deze voorzieningen die worden verstrekt in het kader van de Wmo. Om kapitaalvemietiging te voorkomen - maar ook om te voorkomen dat bij vroegtijdig verkoop van de woning de waardestijging van de woning ten goede komt aan de woningeigenaar waardoor de woningeigenaar een onevenredig voordeel uit de woningaanpassing kan halen - adviseert de Dienst dat de klant de kosten van de woonvoorziening moet terugbetalen bij verkoop van de woning binnen 10 jaar na gereedmaking van de voorziening. In artikel 23 van de Verordening is een tweede lid toegevoegd. Dit lid stond al wel in de Wvg-verordening maar is per abuis bij de overgang naar de Wmo weggevallen. Wanneer, zoals lid 2 van artikel 23 bepaalt, gehuwden beide gehandicapt zijn en een vervoersvoorziening behoeven, kan in het geval dat de behoeften van de gehuwden samenvallen, volstaan worden met een enkele voorziening. Dit om te voorkomen dat men een vervoerskostenvergoeding krijgt die niet in relatie staat tot de vervoerskostenvergoeding die anderen ontvangen. In artikel 25 in de Verordening is het tweede lid komen te vervallen. Jurisprudentie wijst namelijk uit dat een klant ook de keuze moet kunnen maken voor een financiele tegemoetkoming bij een indicatie voor collectief vervoer indien de klant niet zelf (of de partner van de klant) over een auto beschikt. Artikel 33 van de Verordening en artikel 27 van het Besluit zijn komen te vervallen: de Dienst is van mening dat de casemanagers die werken op de afdeling Wmo van de Dienst voldoende zijn gekwalificeerd om te beoordelen of een beoordeling van een aanvraag extern moet worden neergelegd of dat zij zelf in staat zijn om de situatie te beoordelen en tot een ad vies komen. De Dienst stelt voor dat het verplichtende karakter van het aanvragen van een extern advies kan komen te vervallen. In artikel 2 van het Besluit, derde lid is een sub c toegevoegd. De Dienst adviseert om een persoongebonden budget niet te verstrekken indien de voorziening voor een periode korter dan 3 maanden wordt verstrekt. Het zesde lid in artikel 2 van het Besluit is herschreven. Bij de vaststelling van het Besluit op 13 december 2006 is dit lid beleidsluw overgenomen van het Zorgkantoor. Uit de evaluatie van de uitvoering in het jaar 2007 blijkt dat het meer klantvriendelijk is om aan te sluiten bij de betalingen aan de Sociale Verzekeringsbank, namelijk vierwekelijks. In lid zeven van artikel 2 van het Besluit zijn de bedragen gewijzigd die de klant van het Persoonsgebonden Budget mag besteden aan administratiekosten. De Dienst is van mening dat het bedrag zoals deze vaststaat in het Besluit vastgesteld op 13 december 2006 en destijds beleidsluw is overgenomen van het Zorgkantoor, te hoog is en niet reeel.

Historisch Centrum Leeuwarden

Notulen van de gemeenteraad van Leeuwarderadeel | 2008 | | pagina 113