c. de aard van de seksinrichting;
d. het aantal werkzame prostituees;
e. de plaatselijke en kadastrale ligging van de inrichting door middel van een
situatietekening met een schaal van ten minste 1:1000;
f. de plattegrond van de inrichting door middel van een tekening met een schaal
van tenminste 1100;
g. bewijs van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel;
h. bewijs waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is tot het gebruik van de
ruimte bestemd voor de seksinrichting.
Artikel 3.4 Gedragseisen exploitant en beheerder
1De exploitant en beheerder:
a. staan niet onder curatele en zijn niet ontzet uit de ouderlijke macht of voogdij
b. zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en
chebben de leeftij d van eenentwintig j aar bereikt.
2. Naast de gestelde eisen in het eerste lid, zijn de exploitant en de beheerder
niet:
a. met toepassing van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een
psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het
Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;
b. binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een
onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in
Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel door een andere rechter
wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige
hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van StrafVordering
is toegelaten;
c. binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken
onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro
of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a
van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding
van:
1bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de
Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;
2. de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 250a,
252, 273f, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453
van het Wetboek van Strafrecht;
3. de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of
juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;
4. de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de
kansspelen;
5. de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;
6. de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.
3. Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:
a. vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder
a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de
Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan 375 euro
bedraagt;
b. een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.
21