Burgemeester en wethouders hebben als richtlijn zes hoofdregels voor de toetsing vastgesteld. Wanneer
een (of meerdere) van deze hoofdregels van toepassing is (zijn), zal een aangevraagde vergunning in
principe worden geweigerd.
Met nadruk wordt er op gewezen dat de vaststelling van deze hoofdregels niet uitputtend is bedoeld. De
hoofdregels beogen slechts aan te geven onder welke omstandigheden een vergunning in principe zal
worden geweigerd. Uiteraard zullen burgemeester en wethouders bij vergunningverlening in afwijkende
gevallen wel duidelijk moeten motiveren waarom van de hoofdregels wordt afgeweken. De vaststelling
van de hoofdregels heefit niet tot gevolg dat zonder meer een vergunning zal worden verleend, indien geen
van de hoofdregels van toepassing is. Evenmin heeft de vaststelling van de hoofdregels tot gevolg dat
zonder meer een vergunning zal worden geweigerd, indien wel een van de hoofdregels van toepassing is.
De hoofdregels brengen namelijk niet met zich mee dat er in een individueel geval geen toetsing meer
hoeft plaats te vinden. Het kan daarom, in een specifiek geval, voorkomen dat geen van de hoofdregels
van toepassing is, maar dat een aangevraagde vergunning toch wordt geweigerd omdat een van de
weigeringsgronden van artikel 2.1.5.3 APV van toepassing is. Andersom kan het ook voorkomen dat wel
een van de hoofdregels van toepassing is, maar dat gezien de omstandigheden van het geval de gevraagde
vergunning toch kan worden verleend.
De zes hoofdregels luiden als volgt:
1Een uitwegvergunning kan worden geweigerd als voor de aanleg van de uitrit een ingerichte
openbare parkeerplaats dient te verdwijnen.
2. Een uitwegvergunning kan worden geweigerd wanneer het perceel reeds een uitrit heeft.
3. Een uitwegvergunning kan worden geweigerd wanneer door de aanleg van de uitrit een
verkeersonveilige situatie ontstaat.
4. Een uit
wegverg
unning kan worden geweigerd wanneer de aangevraagde uitrit breder is dan
noodza
kelijk, w
aarbij de maximale breedte van een aan te leggen uitrit vier meter en 50
centim
eter bedr
aagt. (Standaard 3,50 m.)
5. Een uitwegvergunning kan worden geweigerd wanneer voor de aanleg van de uitrit een
gedeelte openbaar groen verwijderd moet worden en daardoor een ongewenste aantasting op
het uiterlijk aanzien van de omgeving ontstaat.
6. Een uitwegvergunning kan worden geweigerd wanneer meerdere uitwegen van het perceel
naar de openbare weg mogelijk zijn, maar niet voor de kortste doorsnijding van een
groenvoorziening wordt gekozen
Toelichting op hoofdregel 2:
Uit hoofdregel 2 mag slechts worden afgeleid dat in principe maximaal een uitweg per perceel wordt
vergund. Dit betekent dus niet dat voor ieder perceel in ieder geval een uitrit wordt toegestaan. De
specifieke omstandigheden kunnen met zich mee brengen dat helemaal geen uitrit kan worden toegestaan.
Specifieke omstandigheden kunnen eveneens met zich meebrengen dat een tweede of zelfs derde uitrit
voor een perceel kan worden toegestaan. Zo vraagt de beoordeling van aanvragen om vergunning voor
bedrijfsuitgangen een andere beoordeling dan uitritten van particulieren. Ten behoeve van bedrijfsmatig
kunnen werken kan het in verband met de aan- en afvoer van transporten in bepaalde situaties
noodzakelijk zijn dat een tweede uitrit wordt toegestaan of een afwijkende breedte.
Tevens geldt voor de situatie buiten de bebouwde kom een andere beoordeling dan binnen de bebouwde
kom. Binnen de bebouwde kom is al redelijk gauw sprake van een opoffering van parkeerruimte (langs de
weg parkeren) wat problemen kan geven voor de buurt. Buiten de bebouwde kom is dit vaak niet van
toepassing en is een extra oprit of bredere oprit soms wenselijk in verband met schade aan bermen bij
smalle buitenwegen.
X