niveau'halen binnen drie jaar nadat de gemeente heeft besloten hen te handhaven, komen in aanmerking
voor een extra forfaitaire vergoeding van de DUO ter hoogte van de eigen bijdrage. Om rechtsongelijkheid
te voorkomen tussen de inburgeringsplichtigen die gebruikmaken van een door de gemeente vastgestelde
inburgerings- of taalkennisvoorziening, wordt de bestuurlijke beloning met uitgekeerd aan oudkomers die in
aanmerking komen voor de extra forfaitaire vergoeding.
Hoofdstuk 4 De bestuurlijke boete en terugvordering
Artikel 9 - De hoogte van de boete
Artikel 35 Wi draagt het bestuur op bij verordening de hoogte van de bestuurlijke boete vast te stellen die
voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd. In artikel 34 Wi zijn voor de verschillende
overtredingen de maximumbedragen van de bestuurlijke boete vastgelegd. het bestuur kan deze
boetebedragen in zijn verordening ovememen, maar kan ook lagere bedragen vaststellen.
In het eerste en het tweede lid zijn lagere bedragen genoemd bij een eerste overtrading van een bepaald
voorschrift. Deze lagere bedragen passen ons inziens bij de aard van de gedragingen en een eerste
overtrading. Vervolgovertredingen worden in beginsel beboet naar het maximumbedrag zoals aangegeven in
artikel 34 Wi.
In het derde en het vierde lid wordt aangesloten bij de bedragen die genoemd worden in respectievelijk
artikel 34 onderdeel c en onderdeel d Wi.
De boetebedragen die in deze verordening zijn opgenomen zijn maximumbedragen en geen gefixeerde
bedragen. Het bestuur zal bij elke overtrading de bestuurlijke boete moeten afstemmen op de emst van de
overtrading, de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Bovendien moet het bestuur
daarbij zo nodig rekening houden met de omstandigheden waaronder de overtrading is gepleegd (artikel
5:46, tweede lid Awb). Deze bepaling brengt met zich mee dat het bestuur bij elke op te leggen bestuurlijke
boete zal moeten nagaan welke boete passend is, gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken
inburgeringsplichtige.
Op grond van het zesde lid kan het bestuur afeien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien
daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Bij het opleggen van een boete dient onderzocht te worden of er
dringende redenen zijn om af te zien van het opleggen van een boete (lees: het opleggen van een boete van
0,00). Deze mogelijkheid is in de deze verordening opgenomen, omdat uitzonderingen op de algemene regel
mogelijk moeten zijn indien in een individueel geval blijkt dat door een boeteoplegging voor de betrokkene
onaanvaardbare consequenties zouden optreden. Niet alleen financiele redenen, maar ook immateriele
redenen kunnen een rol spelen. Een nadere duiding van het begrip dringende reden is niet doenlijk, de
bepaling is juist opgenomen voor niet precies te voorziene gevallen.
Op grond van het motiveringsbeginsel zoals dat is neergelegd in artikel 3:46 Awb dient het bestuur de
mogelijkheid om wegens dringende redenen af te zien van het opleggen van een boete altijd te beoordelen.
Het is daarom aan te bevelen om in de boetebeschikking uitdrukkelijk te vermelden dat al dan niet is
gebleken van dringende redenen om af te zien van het opleggen van een boete.
Bij dringende redenen kan het alleen gaan om omstandigheden die los staan van de gedraging zelf. Uiteraard
moet in de motivering van de beschikking, waarbij wordt afgezien van oplegging van een boete wegens de
aanwezigheid van dringende redenen, tot uitdrukking worden gebracht welke onaanvaardbare consequenties
voor de betrokkene zouden optreden als de boete zou worden opgelegd.
In het kader van de uitvoering van een gecombineerde re-integratie- en inburgeringsvoorziening kan het
voorkomen dat dezelfde gedraging (bijvoorbeeld het niet voldoen aan een oproep om te verschijnen en
gegevens te verstrekken) zowel aanleiding kan zijn voor het opleggen van een bestuurlijke boete als voor het
verlagen van de bijstand (een maatregel op grond van artikel 18, tweede lid, Wet werk en bijstand) of het
opleggen van een boete of maatregel op grond van een andere sociale zekerheidswet of -regeling. Het
zevende lid (jo. Artikel 37 Wi) bevat een regeling voor deze samenloop. In dit artikel wordt bepaald dat het
bestuur in dat geval geen bestuurlijke boete kan opleggen.
De beleidsregels en uitvoeringsinstructies debiteuren zijn bij het innen van de boete van overeenkomstige
toepassing.