genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XX (mishandeling),
XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van
Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie;
b. geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of
krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.
Artikel 3.8 Verbod straatprostitutie en raamprostitutie
1Het is verboden op of langs wegen of vanuit een pand, zichtbaar vanaf de openbare
weg, door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot
prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken.
2. Met het oog op de naleving van het in het eerste lid gestelde verbod, kan door
politieambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde
richting te verwijderen.
Artikel 3.9 Verbod escortbedrijven
Het is verboden bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aan te
bieden die op een andere plaats dan in een bedrijfsruimte wordt uitgeoefend.
Artikel 3.10 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische
goederen, afbeeldingen en dergelijke
1Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen,
opschrifiten, aankondigingen, gedrukt of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van
erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te
brengen.
2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen,
aanbieden of aanbrengen van goederen, opschrifiten, aankondigingen, gedrukte of
geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten
en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de Grondwet.
Artikel 3.11 Aanwijzing gebieden of delen van de gemeente
Het bevoegd bestuursorgaan kan gebieden of delen van de gemeente aanwijzen waar
seksinrichtingen niet gevestigd mogen worden.
Afdeling 3 Beslissingstermijn, weigeringsgronden; nadere regels
Artikel 3.12 Beslissingstermijn
1Het bevoegd bestuursorgaan neemt het besluit op de aanvraag om vergunning als
bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag
ontvangen is.
2. Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste twaalf weken verdagen.
22